Lieve Ans, van harte gefeliciteerd.
Het kan niet anders dan dat we ergens in de loop van de dag contact hebben.
Voor nu alvast een fijne verjaardag.
Zaterdagavond trokken we op. Ondanks alle voorpret van Pekskes maken, Generaal Alaaf, Bonte Avonden en wat we zoal nog meer bezochten in de aanloop: nu ging het Grote Feest van start. Bij Dientje Wijn was het te druk, bij de Keijzer te stil. We streken neer bij ‘t Ridderhof, met z’n allen. Een gouden greep. Volop levende muziek, met als hoogtepunt een gastoptreden van een band uit een aanpalende gemeente. Ik was totaal van mijn sokken.
Ze heten Nummerke 3. De band bestaat uit louter jong volk en ze blazen de sterren van de hemel. En doorheen het hele optreden zie je de hand van een begaafd regisseur, zodat het spektakel ook visueel een lust voor het oog is. Daar kan deze en gene nog een puntje aan zuigen…
Zoals altijd was er een moment dat iedereen iedereen kwijt raakt. Dat hoort zo. Het kwam er op neer dat Marleen, Ellen en ik neerstreken op het overdekt terras van D’n Engelenburght. We komen daar vaker, om even uit te rusten, even bij te komen. Op zaterdag sloten we er onze dag mee af…
Op zondag verzamelde het gezelschap zich naar traditie op het Ministerie om daar de Grote Optocht af te wachten. Die komt altijd langs, we mogen graag geloven dat ze dat speciaal voor ons doen. Nadat de laatste wagen (gekochte wagen, Walter?) voorbij was getrokken spoedde het gezelschap zich naar De Keijzer. Stampvol, veel bekenden, nog meer onbekenden (we worden oud…). Het was daarom dat penning- en consumptiemeester Toon het gezelschap richting Engelenburght dirigeerde. Niet dat het daar minder druk zou zijn, het is op Carnavalszondag overal druk! Nee, het had er meer mee te maken dat die plaats onderdak biedt aan het Bejaardencarnaval.
We hebben er altijd wat meewarig naar gekeken, naar dat Bejaardencarnaval. Maar de tijd staat niet stil, een goed deel van ons gezelschap schuift ongemerkt in de gelederen van de Gezegenden der Dagen. Of we dat nu willen of niet.
Evert, toch een van de jongeren van ons, zag zijn kans waar. Als zelfbenoemd intrigant startte hij onmiddellijk onderhandelingen ter overname van de Bejaardencarnavalsclub. En naar het schijnt met succes. Wie weet levert de omgeving van het Ministerie het komend jaar diverse hoogwaardigheidsbekleders. En dan zal er ook grondig geherstructureerd worden in het gebeuren van de Laotbloeiers. Je hoort er nog van…
We aten met z’n allen, ik telde op een goed moment vijfentwintig mensen. Er was bonensoep, goed brood en fijn beleg. Anita zorgde traditioneel voor Kerriesoep en gebraden worst. Enige van ons trokken daarna nog verder, maar de geleden waren fors uitgedund. We worden ouder.
De Jongste bediende hebben we nauwelijks gezien. Hij frequenteert letterlijk alle podia van ons dorp, met nu en dan een uitstapje naar het Buitenland. Tomeloze energie, die man. Maar ja, hij is nog jong…
En ik moet nu weg, Ellen belde, ik word verwacht…
Maandagochtend. Achter me rammelt de vaatwasser, zo ook de wasmachine. Toilet en gasfornuis zijn gepoetst, de rest heeft minder belang. Het weer is stralend, de vorst zit nog in de lucht. We gebruiken de stoep als koelkast.
We zijn rijkelijk laat met de verslaglegging van het Grote Feest. Je bent van ons gewend dat we vanaf de eerste Carnavalsdag kond doen. Het zat er even niet in. Een stampvol Ministerie, te druk, te veel volk, geen rust.
Ellen vertrekt nu met haar keukenbrigade naar Bert. Eieren bakken voor een groot gezelschap. In haar kielzog een deel van de Carnavalswormen die hier de afgelopen dagen door het huis dweilen. Vanaf Bert’s stulp zal de groep doortrekken naar het cafe van Mies Burgt. Een lange dag van gesjouw en gefeest heeft weer aanvang genomen.
Ik zit nu alleen in huis. Ik open voorzichtig de eerste fles van de dag. Ik blijf nog even zitten, ik moet nog een stukje schrijven…
Je heet Titus, en je hele leven wordt je al versleten voor Canis lupus familiaris. Het is Carnaval en je wilt wat. Maar om je nu als rechtgeaard inwoner van de schone stad Helmond te verkleden als kat? Dat idee heeft toch al jaren een geweldige baard…
Eergisteren stonden er mosseltjes op het menu. En zoals meestal bleven er een stel over. Gewoonlijk dienen die dan de lunch van de volgende dag, maar gisteren verwerkte ik ze in een eenvoudige pastasaus. Als basis gebruikte ik de ingemaakte tomaten (alweer de laatste pot!).
Het ging als volgt: in een stoofpan liet ik twee fijngesneden sjalotten en twee fijngehakte tenen knoflook glazig worden. Dan ging daar twee derde van de literpot tomaten bij (bliktomaten, of enig ander tomatenpreparaat kan ook, maar de smaak zal veranderen). Peper uit de molen en een tikkeltje zout erbij en de saus was klaar om een uurtje op een heel zacht vuur te stoven en te reduceren. Na vijftig minuten ging er een forse hand gehakte peterselie door de saus en maakte ik de saus af met een klein beetje harissa en een kneep uit de tube tomatenpuree. Even goed doorgeroerd en dan de mosselen bijgevoegd. Intussen gaarde ik de spaghetti. De afgegoten spaghetti werd in de stoofpan geschud, goed doorgeschept en het gerecht kon op tafel. That’s all…
Mosseltjes in een milde, licht zurige tomatensaus. Geweldig van smaak. Evengoed zal ik volgende keer proberen de saus een meer vissige smaak te geven (met ansjovis, een beetje visfond, fijngehakte sardientjes?). Ik weet het nog niet, ik moet er nog over nadenken…
Ellen maakte ze al talloze malen, en ze beschreef het recept ook al vaker. Dat hoef ik dus niet meer te doen. Maar ik kwam de foto’s weer tegen en ik vond het zonde dat ze niet gebruikt waren. En dat, terwijl er zulke dierbare herinneringen aan kleven.
Ellen bakte er dat bewuste weekend een karrevracht. Eerst op zaterdag. We wisten dat er een hoop volk zou komen, dus werd het een dubbele portie, te weten vier ovenbladen. Ze kregen de kans niet om koud te worden.
De dag daarop kwamen Maja en Bram meepeuzelen van de Koekoek au vin. De soesjes waren eigenlijk ook gepland als voorafje bij dat gebeuren, een langzame aanloop naar de maaltijd. Aangezien we nog kaas genoeg in huis hadden bakte Ellen dan nog maar twee bladen.
Een goed weekend, reken maar…
Zo zag het zenuwcentrum van het Ministerie er gisterenavond (op enige tijd) uit.
En zo enige tijd later…
Het heeft allemaal te maken met het afwerken van onze Carnavalspakken. Je kunt er als lezer weinig chocola van brouwen, dat snap ik ook wel. Maar sinds ik een paar jaar geleden prematuur onthulde hoe we ons dat jaar zouden presenteren wordt mij te pas en te onpas ingewreven dat het embargo een bitter serieuze zaak is. Men dreigt zelfs met lijfstraffen voor diegene die dat embargo schendt (ik dus!).
Enfin, er werd hard en vol overgave gewerkt. En alles is nu nagenoeg klaar. Bedenk wel dat Pèkskes maken een serieuze aangelegenheid is. De innerlijke mens moet daarbij goed voorzien worden. Bockbier uit Arcen, pilsner uit Lieshout. Rode wijn uit de Bordeaux en witte uit de Loire, Madeira uit Madeira en Port uit Porto. Genever uit Schiedam (water uit Spa…). Op drank alleen valt niet te leven, dus maakte Ellen een grote pot bonensoep en voor de liefhebbers een klassieke pastei van kippenvlees (vlees van onbesproken gedrag!).
Vandaag bezochten we met Ans en Hijn twee rommelmarkten in België. Het leverde het Ministerie een prachtboek op van de Firma Weck. In de avond kookten we nog wat groenten uit het Nieuwe Boek van Janneke Vreugdenhil, maar daarover morgen meer…
Het gaat nu even niet om die wijn. Nee, over dat glas wil ik het hebben.
We hadden er vier, er is er sinds kort nog één over. Ik vertel je natuurlijk niet wie het voorlaatste exemplaar deed sneuvelen, maar ze deed het in ieder geval niet expres.
In het jaar negentienvijfentachtig verbleef het Ministerie enige maanden in Praag. Omwille van studiedoeleinden. We kampeerden in de oude bus van Jan en Ans, zomaar ergens in een jaren dertig wijk in het hoge gedeelte van de Tsjechische hoofdstad. Dat kon, dat mocht. De buurt voorzag ons van van elektriciteit en water, en ‘s avonds kwam er regelmatig bezoek. Een goedlachs en nieuwsgierig volkje, die Pragers.
Tijdens een vermoeiende rondrit door de stad kwamen we de glazen tegen. (Je komt in Bohemen altijd glazen tegen.) Ellen zal zeggen dat het in Karlstein was, onder het Slot van Kafka, maar daar geloof ik niks van. Dichtung und Wahrheid, ik ben er goed in.
Ik viel meteen voor de vorm, ook al heb ik het doorgaans niet zo op “oud” design. En ik vind dat resterend exemplaar nog steeds het mooiste glas in huis. Het doet me onweerstaanbaar en altijd weer denken aan de nadagen van de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie. Een K.u.K glas in zuiverste vorm zogezegd. Echt Boheems kristal, dat ook nog!
Het wordt tijd om weer eens af te reizen naar Bohemen. Misschien vinden we dan iets wat hier op lijkt. En dan kan ik meteen nog een paar van die aarden bierkruiken aanschaffen. Die sneuvelen ook bij het leven…
Ik was weer eens voor korte tijd in de Grote Stad. Ik had flitsende schoenen gezien, groen suede. Natuurlijk beloonde ik mezelf, zoals bij elk stadbezoek, met een pint Guinness in de Ierse pub. Na het winkelen (vier boeken, twee dvd’s, geen schoenen…) streek ik neer op het terras van de Bijenkorf, met een kopje espresso. Het vroor dat het kraakte, maar mijn zucht naar nicotine bedelde om bevrediging, dus ik trotseerde manmoedig de koude. Aan een ander tafeltje zaten twee meisjes, druk kwebbelend. Blijmoedig gestemd, maar voor de heersende temperatueren wat luchtig gekleed. En natuurlijk kon ik het niet laten om heimelijk hun gesprek te volgen. Ze hadden het over badpakken… En ik dacht: “It giet oan…”
Op weg naar huis moest ik nog even terug denken aan die meiden. Leuteren over strandmode bij min vier is ook een manier om de winter te trotseren. En ik dacht: als ik nu eens iets tropisch of sub-tropisch te eten maak, iets van wuivende palmen, blinkende stranden en pareltjes zweet op het voorhoofd. Misschien haal ik dan wel voor even de zon in huis. (Je denkt wat af tijdens een eenzame autorit, zo tussen Gerwen en Lieshout. En dat terwijl ik helemaal geen hekel aan de winter heb. Wat een onzin…)
Enfin, het werd dus iets oosters met kip. Het recept rommelde ik bij elkaar uit verschillende kookboeken, en ik voegde er nog wat van mezelf bij. Het recept is dus van mij… (Zo gaat dat!)
Wie wat bewaard, die heeft wat. Daar waren we het toch over eens?
Zo kocht ik bij mijn laatste bezoek aan de Chinese supermarkt aan de Kleine Berg in Eindhoven wat pakjes, zakjes en blikgoed. Om wat te hebben in barre tijden, en ook om het mezelf makkelijk te maken bij mijn sporadische exercities in Oosters Koken.
Ik schafte me blikjes tjap tjoy aan, en blikjes met vleesvervangers. Ik kocht er noedels van allerlei aard en natuurlijk dim-sum. En ook nam ik een aantal zakjes gefermenteerde groente mee. De meeste bevatten kool (zuur, zout, mild-zoet). De groente van de foto zal ook wel kool zijn, maar zeker weten doe ik het niet, en de verpakking helpt me nauwelijks verder.
Xue cai da wang, dat is de enige voor mij leesbare informatie op de verpakking. Ik ben nog even te rade gegaan bij de Tokowijzer van Kattebelletje, het mocht niet baten.
De smaak deed in ieder geval denken aan groene kool, of boerenkool. Verder was het gerecht licht-zout, iets zurig en mild. Wij aten het koud, als bijgerecht bij een oosterse maaltijd, maar verwarmen of met andere zaken meestoven moet ook prima gaan. Het zakje kostte een goede euro…