“Elke zondag heerlijke taart”. Een inspirerend boek.

download

Bij de Facebookgroep Foodbloggers Benelux ging het laatst over kookboeken zonder illustraties. Gereon de Leeuw schrijft over kookboeken zonder, of met heel weinig foto’s:

Het dwingt je terwijl je leest zelf een voorstelling te maken van wat je gaat koken. Het in je fantasie vast te proeven… Je dompelt je onder in het geschrevene, net als bij Elisabeth David, Wina Born of Onno Kleyn.

Ik ben het helemaal eens met Gereon, heerlijk om in gedachten mee te koken en te proeven. Aan het lijstje van kookboeken zonder plaatjes mag ik graag ook nog Claudia Roden toevoegen. Haar boek “De Joodse keuken” blijft een bron van inspiratie. Toch nu hier even over een boek dat juist het tegenovergestelde is, ik kocht het  voor de plaatjes; “Elke zondag heerlijke taart”, van Caroline Lebar. In het boek staan veertig taarten met foto en recept. Prachtige plaatjes van schitterend versierde taarten.

Caroline Lebar is artdirector bij het modehuis Karl Lagerfeld. Om de lange, winterse zondagen die ze op het Franse platteland doorbrengt op een andere manier in te vullen is ze taarten gaan bakken,heeft ze ze gefotografeerd en vervolgens op Instagram geplaatst. Dat werd zo’n succes dat dit boek uitgegeven is.

Voor de recepten hoef je dit boek niet te kopen. Caroline gaat er van uit dat je de nodige basiskennis al hebt. Als je wilt leren hoe je perfect gebak maakt moet je gewoon het boek “De banketbakker” van Cees Holtkamp aanschaffen, maar die plaatjes… Prachtig!

Het boek is vierkant, 26.5×26.5 cm, begint met een inhoudsopgave en dan meteen veertig bladzijden met telkens een recept, vrij summier beschreven en daarnaast een foto van de taart, telkens dezelfde achtergrond, dezelfde maat taart. De taarten zijn ware grafische plaatjes en soms vermoed ik dat de vruchten er met een pincet op geschikt zijn zo precies.

Achter in het boek twee bladzijden met verschillende deegsoorten die ze gebruikt. Ach, niet belangrijk. Dit zijn geen recepten om na te maken, dit zijn plaatjes die je doen dromen van hoe je zelf zo’n taart zou kunnen componeren. Een paar voorbeelden van taarten uit het boek; AppelkaramelWalnoot, Framboosaalbesspeculaas, Ricottahoningvijgamandel of Banaanspecerijentatin. Ach, ze zijn allemaal even mooi!

Van harte aanbevolen;

Elke zondag heerlijke taart. Caroline Lebar.  Forte Uitgevers, Baarn 2017. ISBN 9789491853159. € 14,95.

© ellen.

 

Goede Vrijdag…

Kruisegingsaltaar, 1520-1525 (detail)...

In christelijke kringen heet het nu de Goede Week, en in geen enkel West-Europees land kun je je onttrekken aan de verschijningsvormen ervan of zelfs aan de uitwassen. Versta me goed, mijn bemoeienis en interesse met de christelijke gebruiken en tradities is van sociaal-culturele aard. De religieuze kanten ervan heb ik al een hele tijd geleden achter me gelaten.

Maar het is nu eenmaal zo dat ik in Zuidoost Brabant ben geboren in een katholiek gezin en dat ik altijd deel uitmaakte van een in wezen nog steeds christelijke samenleving. En dat ik door mijn muziekkeuze en mijn liefde voor de andere kunsten dagelijks geconfronteerd wordt met het christendom in de breedste zin van het woord. Er waren heus tijden dat ik poogde al die invloeden buiten mijn leven te houden, maar dat was een verloren strijd. Ik kan intussen luchtiger omgaan met deze van christendom doordesemde maatschappij en ik doe er mijn voordeel mee wanneer me dat zo uitkomt. Enfin, dit gezegd hebbende:

Vandaag is het dan Goede Vrijdag. De afbeelding boven het artikel is een detail uit een veel grotere voorstelling. Een voorstelling die de essentie van Goede Vrijdag weergeeft, namelijk de beleving van de kruisdood van Christus, in om en nabij het jaar 33.

Het beschilderd paneel heet Het Kruisigingsaltaar en het hangt te pronken in de Nicolaikirche in Kalkar, Duitsland. Het werd geschilderd door een Anonieme Meester, zo tussen 1520 en 1525. Het is vrijwel zeker dat de Meester afkomstig is van de Nederrijn. De Meester behoort niet tot de klasse van de Memlings, de Van Eijken, de Cranachs of de Van der Weijdens; dat niveau haalt hij niet. Eerder is hij een degelijke middenklasser.

Bij ons laatste bezoek aan de kerk in Kalkar maakte Ellen deze detailopname. Een overzicht van het hele schilderstuk heb ik niet, en ik kan er op het internet ook geen deugdelijk plaatje van vinden. Je houd het maar tegoed. (Die kerk moet je so-wie-so bezoeken. Er hangen enkele altaarstukken met het mooiste houtsnijwerk ooit, zo maar in een kleine kerk, in een klein plaatsje, net over de grens. En je kunt er ook nog eens voortreffelijk eten. Maar daarover later.)

De vrouw op het schilderij op wiens rug je kijkt is vrijwel zeker diegene die de opdracht gaf om het schilderij te maken. Wie of wat ze was is niet te achterhalen. Het was in de middeleeuwen en vroege renaissance gebruikelijk dat opdrachtgevers ergens een plaatsje kregen in het afgebeelde tafereel. Deze mevrouw zit echter wel heel prominent in beeld, geknield onder het kruis waaraan Christus met lompe spijkers is vastgepind. Haar gezichtsuitdrukking oogt wat flauwtjes, misschien wat meewarig, maar naar alle waarschijnlijkheid is dit de manier waarop de kunstenaar poogde om smart uit te drukken.

Maar wat doet die vrouw toch met haar handen? De linkerhand lijkt in de voet van Christus te knijpen, en dat is wel een beetje raar. Maar wat ze met die andere hand doet is mij volkomen onbegrijpelijk. Ze wrikt daarmee aan de teen van Christus, die intussen toch in helse pijnen hangt te sterven. Je zou, met enige fantasie, zelfs kunnen zien dat de vrouw er plezier in heeft, maar dat is natuurlijk onzin.

De bedoeling van de kunstenaar zal waarschijnlijk zijn geweest om het moment uit te drukken dat de vrouw de voeten van Christus gaat kussen, een daad van grote devotie. Maar hij heeft toch écht dat gewriemel, dat gewrik met die teen geschilderd. En de opdrachtgeefster was het daar mee eens. Geloof maar niet dat het anders zo was afgebeeld.

Kunsthistorisch onderzoek naar inhoud en betekenis van deze schildering heb ik niet kunnen vinden. En ook mijn speurtocht naar de iconografie van de tenenwrikkerij op andere kruisigingen leverde me niks, nul, nada op.

Intussen pieker ik me suf en vind ik geen afdoende verklaring voor het beeld. En vertwijfeld bedenk ik dat er toch ergens iemand moet zijn die het wél snapt. En als dat dan zo is dan zou ik dolgraag in die kennis delen. Schrijf even, laat een berichtje achter, maak mijn vrijdag goed…

© paul

Glazenhuis Lommel…

Marine Group (2014)Een beetje ongericht rommelen op het internet bracht me bij toeval op een Vlaamse site. Het ging er over een Glasmuseum in de Belgische Kempen, zo ongeveer bij ons om de hoek. Tot mijn schande moest ik bekennen dat ik er nog nooit van had gehoord. Enfin, dat is intussen wel anders…

Sinds 2007 staat er een deels uit glas opgetrokken gebouw in het centrum van het Kempisch stadje Lommel: het enig echte Glazenhuis. Het is een museum en herbergt het Vlaams Centrum voor Hedendaagse Glaskunst. In het gebouw is een expositieruimte waar tentoonstellingen worden ingericht rond het thema glas; modern design, kunstglas, maar ook gebruiksgoed. Ook zijn er ateliers waar elke dag zowel professionele ontwerpers alsook kunst- en designsstudenten hun glas blazen. Je kunt ze vanuit het museum aan het werk zien. Verder verzorgt het museum educatieve programma’s, zijn er workshops en is er een kleine, gespecialiseerde bibliotheek. In de museumwinkel kun je tegen heel redelijke prijzen modern glaswerk uit eigen ateliers kopen. 18-part Nest Collection...

We bezochten het museum in oktober van het vorig jaar. Er liep, en loopt nog steeds, een expositie van modern Deens kunst- en designglaswerk. Een stuk of vijftien glaskunstenaars tonen hun kunnen. Deels is het een feest van herkenning; de vormgeving grijpt terug naar het modernisme van het eind van de vorige eeuw. Maar dan doorontwikkeld met beeldtaal van nu. Maar ook volkomen andere paden worden betreden.

De kopfoto toont werk van Steffen Dam. Het ziet eruit als een biologisch rariteitenkabinet. Allerhande maritieme wezentjes die in reageerbuisjes worden bewaard om de wetenschap te dienen of de natuurliefhebber te plezieren, lijkt het. Het is fragiel van aard en subtiel van kleur. Maar die beestjes bestaan helemaal niet, het is allemaal glas. Het is allemaal ontsproten aan de verbeeldingskracht van de kunstenaar, Steffen Dam is een beetje god. Zo verschrikkelijk knap gemaakt, zo effectief van beeld. We waren geschokt…

De andere foto toont werk van Tobias Mohl. Geblazen glazen kommen met elk een patroon van filigraan achtige versieringen. En zijn de kommen afzonderlijk al wonderschoon, het totaal is er een veelvoud van. Allemaal unica’s, allemaal verschillend, samen één groot beeld…

Enfin,.. dat je dat museum moet bezoeken moge duidelijk zijn. Het is een klein museum, maar het heeft voldoende te bieden om je er een paar uur te vermaken. Ook voor de kinders. De tentoonstelling van de Denen loopt nog tot 17 april. En ach, streekgenoten: Lommel ligt toch bij ons om de hoek. Bij Valkenswaard linksaf en je bent er al…

(Zie: Glazenhuis, Vlaams Centrum voor Hedendaagse Glaskunst.)

© paul

De Tiendschuur in Tegelen (L)…

Folklorebord...
Dinsdag is Museumdag in dit huishouden, dat komt nou eenmaal het best uit. De dinsdag is de dag dat we allebei doorgaans vrij zijn van arbeidsverplichtingen en ander ongemak, zodat we af kunnen reizen naar welk oord dan ook in een straal van pakweg tweehonderd kilometer van onze woonst. Ik neem op de koop toe dat de dinsdag dan ook weer de dag is dat al die Grijze Duiven afreizen naar al die musea in de verre omstreken. En dat ze er allemaal behagen in scheppen om mij voor de voeten te lopen. Ze storen mij…

(Ellen tekent bij mijn gemopper aan dat ik nog steeds, wanneer ik in de spiegel kijk, die Adonus zie van vijftien lentes oud, terwijl de werkelijkheid een mannetje toont dat vijftig jaren meer op z’n teller heeft staan en aardig getekend is door het leven, de stress en notoir drankmisbruik. Ik een grijze duif, hoe komt ze erbij?…) Enfin, die dinsdag dus… Het moest er weer eens van komen.

De dag was grijs en grauw, november op z’n best. En Ellen zat met haar rug tegen de verwarming, gehuld in een wollen kleed en met dikke Noorse sokken aan haar voeten, zich te verkneukelen bij haar lectuur, een krimi die ze geleend had van het Kind. Ellen ging de deur niet meer uit, zoveel was duidelijk. Terwijl ik toch écht een culturele uitstap had gepland. En aangezien ik ook graag een klankbord had bij elk museumbezoek nodigde ik dan Vriend Jan mee en samen reisden we af naar het zuiden.

Nou heb ik je al vaker verteld over mijn voorliefde voor kleine musea. Niet is het zo dat die musea ooit kunnen tippen aan het overweldigend rijke aanbod van het Rijks, het Stedelijk, het Van Abbe en zo verder enzovoorts. Maar dat is ook niet wat ik zoek in die kleine musea. Het gaat me daar om de kleine meesters en om de menselijke maat; en de rust die ze me brengen. De Tiendschuur in Tegelen is zo’n museum…

Tegelen, onder de rook van Venlo, was (is) van oudsher een pottenbakkerscentrum. Wanneer je heel kort door de bocht redeneert zou je kunnen zeggen dat ze daar in Tegelen de westelijke grens vertegenwoordigen van de Duitse Westerwaldkeramiekcultuur (héél kort door de bocht dan toch…). De ateliers en werkplaatsen leverden Keuls aardewerk; zoutgeglazuurde potten voor zuurkoolproductie, steengoed voor het inmaken van slachtvlees, voor de opslag van azijn, voor het dagelijks gebruik als eet- en drinkgerei. En ook werd er aan volkskunst gedaan. Volkse herdenkingsborden, sierpotten en een overdaad aan religieuze parafernalia, alles van heel katholieke signatuur. In museum de Tiendschuur toont men een kleine, maar bijzonder charmante doorsnee van die juweeltjes uit vroeger dagen. Daarvoor alleen al zou er eens een kijkje moeten nemen.Tentoonstelling Dutch Design...

Naast het vertoon van eigen historie lopen er altijd wisseltentoonstellingen in het museum. Doorgaans tonen die exposities hedendaags werk, op een of andere manier thematisch samengebracht. De tentoonstelling die nu actueel is heet Dutch Design en laat een aantal aspecten van het modern Nederlands kunstkeramiek zien, al dan niet industrieel uitgevoerd. Op de website van het museum vind je er een aardig inleidend artikel over. Klik hier…

De kommen en borden hierboven zijn van Hella Jongerius. Strak gegoten en scherp geglazuurd in een oogverblindend rood. Al sinds het begin van de vorige eeuw waren wij Lagelanders goed in strak en zakelijk porcelijn. En Hella Jongerius laat keer op keer in haar werk zien hoe dat moet. Alleen voegde ze in dit geval een wezensvreemd element toe: prachtig geschilderde bloemdecoraties in het kenmerkend blauw van de zeventiende en achttiende eeuw. De combinatie levert een vervreemdend, maar o zo spannend nieuw beeld op. Dutch design dus….

Enfin, ik vertel je dit verhaal om dat ik vind dat musea als Keramiekcentrum de Tiendschuur het verdienen nu en dan wat extra aandacht te ontvangen. Ik help er graag aan mee.

Het museum is onder gebracht in een van de bijgebouwen van Kasteel Holtmühle, dat stamt uit de 17e eeuw. De tuinen rondom het kasteel zijn een lust voor het oog. Je kunt in het museum met je museumjaarkaart terecht en ze schenken er een gratis kop koffie. En het volk is er zuiders vriendelijk…

© paul

 

Bibracte…

Dakpan met pootafdruk...
Iedereen maakt het wel mee: er wordt een nieuw vloertje gesmeerd en nog voordat de cement droog is loopt er een argeloze wandelaar overheen. En de oude deur had zojuist een vers kleurtje gekregen en zat nu weer strak in de lak. In plaats van de klink te gebruiken grijpt de eerste de beste bezoeker direct naar het hout. Enfin, voorbeelden te over van dit soort ellende, en echt niet alleen uit het huidig tijdsgewricht.

Ergens in de oudheid lag de nog ongebakken dakpan te drogen. Het zal niet de bedoeling zijn geweest dat de hond zich ophield bij de tegeloven, of in ieder geval toch niet bij de kwetsbare, nog zachte pannen, maar het gebeurde toch. En de hond liet daarbij een onuitwisbaar spoor na. Of de pottenbakker blij was met de actie valt niet meer te achterhalen, maar uiteindelijk liet hij het er maar bij. Weggooien was ook zonde…

We bezochten vandaag het Museum van Bibracte, boven op de Mont Beuvray, in het zuiden van de Morvan in Bourgogne. Het museum vertelt het verhaal van de Gallische stad Bibracte die daar twee duizend jaar geleden lag, van het leven in die tijd en van de archeologische opgravingen die er sinds een eeuw gedaan worden over een oppervlak van 200 hectare.

En daar hing die dakpan in een vitrine. Er waren overigens ook tegels met pootafdrukken van kleinere honden. En ook eentje met de nalatenschap van een poes.

Het museum is nieuw, licht en aantrekkelijk. Het toont haar schatten op een moderne manier en er zijn gesproken teksten te leen, ook in het Nederlands. Ook kinderen zullen zich er prima vermaken.

© paul

 

Kip met morilles op Bourgondische manier

Stoofpot van kip, morieljes en aardappel...We moeten nog steeds een beetje wennen aan het Franse ritme; vroeg op en rond de middagklok eten. Ik had me een aangename lunch voorgesteld in Autun, dat was ons doel vandaag. We wilden naar het museum om nog een keer te gaan kijken naar “De Madonna”, van de Maitre de Moulins. Maar eerst wilden we ontbijten, foto’s maken van  mooie eierdopjes, wandelen met Hond Jaros… Tja, al met al werd het vrij laat voor de lunch en ik had te weinig eetlust…

Toch maar naar Autun gereden, een mooie autorit van hier af. We reden door prachtige bossen, wijde vergezichten. Herfst! Zo mooi! We kwamen om half twee in Autun aan, te vroeg voor het museum. Een rondje door de kathedraal Saint-Lazare dus om de tijd wat te doden. Mooi om te zien dat de restauraties gestaag vorderen. Daarna naar het museum; klokslag twee uur stonden we op de stoep. Na even wachten verscheen er een mevrouw met een vrolijk groen schortje aan. Ze mompelde wat achter de dichte deur… Museum is vandaag niet open! Na ja, op internet staat: alle dagen open!, vanochtend nog gecontroleerd. Shit!

We hebben ons getroost met de aanschaf van een potje gedroogde morilles en een potje Bourgognetruffel. We reden door het inmiddels zonnige landschap weer naar huis en ik bedacht onderweg het recept voor Bourgondische kip, mét morilles. Het moest lijken op de kip die we in het voorjaar aten in Macon. Het werd met recht een Bourgondische kip; alle ingrediënten kwamen hier direct uit de buurt. Voor twee personen:

    • twee kippenpoten  van een mooie bio-kip
    • boter
    • peper en zout
    • 1 flinke sjalot fijn gesneden
    • 2 teentjes knoflook, geplet en fijngesneden
    • een glas droge witte wijn(ik gebruikte een glas Chablis)
    • eventueel wat bouillon
    • 8 gedroogde morilles
    • 6 aardappels, Rozeval of Ratten, geschild en in partjes gesneden
    • 20 cl room
    • wat peterselie

Stoofpot van kip, morieljes en aardappel...
Verhit de boter in een stoofpan en bak de kip even snel rondom bruin. Voeg de sjalot en knoflook toe en smoor die even mee. Blus af met de witte wijn en laat de kip nu zachtjes garen. Dit duurt wel even bij een echte kip. Neem ruim een uur de tijd bij lage temperatuur. Leg intussen de morilles te weken in lauwwarm water. Week ze 5 minuten en spoel ze dan goed af. (er zit nagenoeg altijd wat zand bij). Snijd de morilles als ze erg groot zijn in partjes.

Als de kip bijna gaar is (je kunt zien dat het vel bij de poten loslaat) voeg je de room toe. Breng opnieuw aan de kook en doe de aardappelpartjes erbij en de morilles. Breng de saus op smaak met peper en zout en wat vers gehakte peterselie. Smoor zachtjes tot de aardappelen gaar zijn.

Erbij verrassend lekkere bio-diepvries erwtjes. En natuurlijk een glas Chablis.

Kopje espresso toe!

© ellen.

La Grande Fleur Qui Marche…

La Grande Fleur Qui Marche...Door de geografische opbouw van Luxemburg-Stad is het onmogelijk om verkeersstromen ordentelijk af te wikkelen; het is er altijd een puinhoop. Je moet daar met de auto niet willen komen, en je hoeft dat ook helemaal niet. Zeker niet omdat het uitstekende en spotgoedkope openbaarvervoer je snel, veilig en comfortabel op elke denkbare plaats van de stad brengt. Nu gaat dat nog met de autobus, maar er wordt hard gewerkt aan een nieuw tramnetwerk. Wanneer dat in gebruik wordt genomen is er al helemaal geen reden meer te bedenken om met je auto in het centrum van de stad te komen.

Ik raakte weer eens verdwaald in de verkeerschaos van Luxemburg-Stad. Ik koos ervoor om zo snel mogelijk de stad te verlaten door de richting te nemen van het Europa-kwartier, gelegen op de hoogvlakte Kirchberg boven de stad. De Avenue John F. Kennedy is een kilometers lange baan waaraan allerhande Europese instellingen gelegen zijn. Het is er ruim en de aansluiting op de uitvalswegen van de stad is goed geregeld. Vandaar af vind je comfortabel je weg naar elk deel van het Groothertogdom en de aanpalende buurlanden, al moet je voor sommige bestemmingen iets omrijden. La Grande Fleur Qui Marche...

In een flits zag ik het beeld staan, maar aangezien de snelheid op de  Avenue John F. Kennedy behoorlijk is en de verkeersstroom je belet om zomaar af te remmen, kon ik niet verifiëren of ik het wel allemaal goed had waargenomen. Toen ik enige tijd later de Avenue JFK vanaf de andere kant bereed besefte ik dat ik me niet vergist had. Daar stond een beeld van Fernand Léger, een van mijn helden van weleer. Ik besloot om met Ellen terug te gaan naar die plek om het beeld van dichtbij te beschouwen. Vorige week was het zover.

Het beeld heet La Grande Fleur Qui Marche, en waarlijk dat doet ze. Struis stapt de Bloem uit het plantsoen, alsof ze via de ventweg de Avenue JFK gaat bezetten. Ze heeft er flink de pas in. De bonte kleuren geven haar een vrolijk uiterlijk, maar haar houding imponeert en is wat dreigend: die tante laat zich niet zomaar van de wijs brengen.

Als je om het beeld loopt ademt alles de illusie van beweging. Een ervaring die je alleen kunt ondergaan wanneer je daadwerkelijk ter plekke bent. Steeds weer dringt zich het beeld op van de Ents, die reusachtige wandelende bomen uit de verfilming van The Lord of the Rings, en dat maakte het allen nog maar lolliger. La Grande Fleur Qui Marche...

Het beeld imponeert ook door grootte en omvang, het is een meter of vier hoog. Fernand Léger ontwierp het in 1952, een paar jaar voor zijn dood. Hij voerde het oorspronkelijk uit in keramiek, het zal een halve meter hoog geweest zijn. Later werd het ontwerp vergroot naar het huidige formaat, vervolgens in vijfvoud gegoten in brons en daarna gepolychromeerd. Er staat een afgietsel in New York en een in Los Angeles en verder is het te vinden in Tokio. Én er heeft een exemplaar gestaan in Den Haag. Dat werd geplaatst in 2004 op Scheveningen ter ere van het 100-jarig bestaan van het Circustheater. Het beeld blijkt intussen weer verdwenen en ik heb er geen idee van waar het gebleven is…

De Avenue John F. Kennedy biedt plaats aan talloze prestigieuze gebouwen, allemaal onder architectuur gebouwd. Er staan schitterende juwelen tussen een meerderheid van middelmatig modernisme. Onze Luxemburgse Bloem baant zich een weg tussen twee langwerpige dozen van glas en rode baksteen. De gebouwen, waarvan in het ene de Europese afdeling van de Deutsche Bank is gehuisvest, stellen uit het oogpunt van kunstzinnigheid weinig voor. Dat is een groot goed voor onze Bloem, zo komen haar speelsheid, haar kleurigheid en fleurigheid maximaal tot z’n recht. Een organisch wonder tussen kille strakheid. Het feit dat ze wandelt door een matig onderhouden grasveld geeft de totale sfeer extra glans.

Je moet haar een keer bezoeken. Zij verdient het en jij zult een ervaring rijker zijn…

© paul

Onze pot (en die van Tony Laverick natuurlijk!)…

Onze pot... Zaterdag aan de keukentafel besprak ik met Het Kind de potten van Tony Laverick. Ik kende de man niet, ik had nog nooit werk van hem gezien, en ook voor Het Kind was die gast een volkomen onbekende. Maar daar zijn dan de zegeningen van de digitale snelweg. Je ontdekt een piepkleine afbeelding van iets en met een beetje gericht surfen wordt je vervolgens binnengeleid in een volstrekt nieuw en uniek universum. Zo ging het dus ook met dat werk van Laverick.

Ik kwam bij zijn potten en potjes terecht via de website van de Keramiekbiënnale van Swalmen (L). Zonder eenieder die beurzen of markten organiseert in het keramiekwereldje tegen de hersens te willen kloppen of de schenen blauw te trappen meen ik te mogen stellen dat die manifestatie (biënnale = om de twee jaar) veruit de belangrijkste beurs van en voor pottenbakkers is in ons Kikkerland. En dit weekend vond dat evenement weer plaats, voor de 15e keer. Gelukkig werd Ellen erop attent gemaakt door collega Constant, ik vergeet altijd belangrijke data en omstandigheden, ik zou het zomaar weer gemist kunnen hebben…

Nou schuilt er altijd een gevaar in mooie spullen bekijken via het internet, ik word er namelijk hebberig van. Ik zou willen dat ik me een beetje beter kon beheersen, maar dat is niet zo. Gelukkig zucht ik doorgaans een keer diep, knipper nog eens met mijn ogen en ga dan over tot de orde van de dag. Zo ook deze zaterdag. Samen met het Kind kwam ik al snel tot de conclusie dat we heel bijzondere zaken bekeken, maar dat het uiteindelijk toch een soort ver-van-ons-bed-show was. Grote Kunst, maar tamelijk onbereikbaar.

Het liet me echter dit keer niet los. Toen dan ‘s avonds Ellen thuiskwam kon ik het niet laten om ook haar deelgenoot te maken van mijn bewondering voor de potten van Laverick. Ellen kan doorgaans wat meer afstand bewaren dan ik, maar ook zij was zichtbaar aangedaan. Daar komt nog bij dat we wat keramiek aangaat min of meer dezelfde smaak hebben. Voorzichtig en met het nodige voorbehoud tastten we elkanders mening af. Zou er een mogelijkheid zijn om iets van die Laverick te verwerven, een klein potje misschien, dat zou toch wel betaalbaar zijn. Enfin, we zouden wel zien. De markt in Swalmen bood so-wie-so het neusje van de zalm, ruim honderd beroepskeramisten vanuit heel Europa. We zouden er beslist iets tegenkomen van onze gading en beurs.

Bij het betreden van het festivalterrein, op die Pinksterzondag, daar in Swalmen, stond het keramiek van Laverick al niet meer zo prominent in mijn geheugen geprent. Ik had de deelnemerslijst bekeken, sommige keramisten kende ik, of dan toch hun werk. Maar of het nou het Toeval was of de Voorzienigheid, de kraam van Tony Laverick stond geposteerd schuin tegenover de ingang van de beurs. We liepen er als het ware direct tegenaan. En daar stonden dan die potten van hem te twinkelen in het waterig zonlicht. Zo mooi, zo overtuigend, zo aantrekkelijk, zo bijzonder…

Enfin… We zagen daarna nog onwaarschijnlijk mooie dingen op die beurs, maar het kon niet tippen aan die potten van Tony Laverick. In de kantinetent, onder het genot van uitstekende Limburgse vlaai en een afschuwelijke hamburger, bespraken we nog snel wat onze mogelijkheden waren, maar in feite was de keuze allang gemaakt…

Zwart porselein (het bestaat écht), daar is-ie van gemaakt. Twee keer gebakken werd die pot, de laatste keer bij maar liefst bij 1260 graden (dat moet met porselein). En daarna werd in achtereenvolgens een stuk of vijf branden het glazuur aangebracht (opglazuur heet dat). Iedere keer weer moest die pot de oven in, omdat de combinatie van glazuren het in ‘t uiteindelijk resultaat prima met elkaar doet, maar ze eerst allemaal een andere temperatuur vereisen om zich vast te branden op elkaar en op de pot. Laverick gebruikt metaalachtige lusterglazuren, engobe-achtige glazuren en as- en slibglazuren op, over en naaste elkaar. Het resultaat is een veelvoud aan kleuren en textuur. Combinaties zoals ze in zijn werk voorkomen heb ik nog nooit gezien (en ik heb véél keramiek gezien).

En bedenk lezer, elke keer dat die pot de oven ingaat kan het fout gaan. Je brandt bijvoorbeeld een glazuur bij, laten we zeggen 750 graden, want je weet dat je dan het resultaat krijgt dat je zocht. Bij 754 graden echter slaat het glazuur om in een substantie die het tegendeel is van wat je wilde. En dat verschil van 4 graden is bij zo’n hoge temperatuur moeilijk te bewaken. Geloof me, je zit meteen een paar graden te hoog, zelfs in een digitaal aangestuurde oven kan het goed fout gaan. Herstel is daarna niet mogelijk, je pot is rijp voor de slopersmoker. Er rest je niks anders dan het object te vernietigen…

Hoe dan ook… Die pot van ons (en van Tony Laverick natuurlijk) is van een zeldzame schoonheid. Het gebruik van verschillende glazuren en de invloed die ze op elkaar hebben is uniek. Ellen nam de foto uit de kop van dit artikel op de keramiekmarkt en ze beschouwt het niet meer als een kiekje, slechts geschikt om even vast te leggen wat interessant was om te onthouden. Het geeft een tamelijk eenzijdig beeld van de rijkdom van de pot. In en aan het object zitten nog heel andere kleuren: blauw engobe, rood luster, goudluster onder grijs slibglazuur, zilverluster onder lichtblauw.

De pot is 23 centimeter hoog en ongeveer even breed. Hij is gedraaid op een schijf en hij heeft een fragiel, maar onwaarschijnlijk charmant voetje. De spanning van de pot (dat is hoe de rondingen verlopen) is perfect.

Ik nam een voorschot op een deel van mijn vakantiegeld om de aankoop te financieren. Het is misschien wel het beste wat ik het afgelopen jaar heb gedaan…

© paul

Misschien wel het mooiste mannenportret ooit (mijn helden deel 2)…

Man met blauwe kaproen, Johan van Eyck... Ik zag het portret in een museum in Luxemburg, Villa Vauban. Ik raakte volslagen uit het lood, iets wat me slechts een enkele keer gebeurt bij het aanschouwen van beeldende kunst. Normaal gesproken gaat het anders: de rommel en rotzooi mag ik snel vergeten (en dat betekent véél vergeten!); aan de échte kunst denk ik met dankbaarheid terug.

Het keramiek van Shoji Hamada, de late schilderijen van David Hockney , bijna het hele oeuvre van Fernand Léger, dat geweldig veelluik van Grünewald in de Elzas, de onvolprezen beeldverhalen van Jaques Tardi, de boertigheid van Brueghel en de waanzin van Bosch, en ook nog eens Joseph Beuys. De zelfportretten van Rembrandt en van Van Gogh (niet op een lijn met elkaar, maar toch…). Ik heb ze lief, nou en of, en ik kan deze serie tot vervelens toe uitbreiden.

Toch moet ik zelden janken (huilen, schreien, krijten, snikken ) bij de confrontatie met een kunstwerk. Ik kan het ondergaan met diepe emotie, het stemt me serieus of blij, ik word er week van… Janken, huilen, schreien, krijten en snikken horen niet in het rijtje thuis.

Slechts een heel enkele keer gebeurt dat. Zoals toen ik in Wenen in het Kunsthistorisches Museum stond en naar een van de laatste zelfportretten van Rembrandt staarde. Alsof ik in een spiegel keek. Of die keer dat ik een paar schilderijen  van Anselm Kiefer tegen het lijf liep. Volkomen gevloerd was ik. Misschien was het een samenloop van omstandigheden, misschien was ik op dat moment extra gevoelig? Enfin…

En ook toen ik oog in oog stond met het portret van de Man met de Blauwe Kaproen overviel me het gedoe. Verbazing, verwondering, ontroering, herkenning, vervreemding. En emotionele ontlading ( janken, huilen, schreien, krijten, snikken, maar wel zachtjes…). Een afdoende verklaring heb ik er niet voor, écht niet…

Maar aangezien jij nu toch zit te lezen en ik iets van mijn adoratie wil overbrengen… Kijk nou eens hoe actueel dat portret is. Vijfhonderd jaar is het oud, en het zou vandaag geschilderd kunnen zijn. Het is de man die je in de trein tegenkomt, of in het koffiehuis. De exacte confrontatie zit niet meer in je hoofd, maar het moet toch vrij onlangs geweest zijn dat je hem ontmoette.

Die afwezige, wat hautaine blik stemt je enigszins bezorgd, uiteindelijk lijkt de man in het geheel niet in jou geïnteresseerd. Die lippen, nét niet minachtend, die maken het er niet beter op. Die gast is met iets heel anders bezig, lijkt het wel. Het interesseert hem geen fluit of jij naar zijn portret staat te staren, hem houden heel andere zaken bezig.

En dan die hippe, nonchalante stoppelbaard. Ach je kent hem wel, als je maar even de kans krijgt om na te denken herinner je je zo zijn naam.

Jan van Eyck tekent voor het werk. De schilder die geboren werd tegen de huidige Nederlandse grens, daar in het Vlaamse stadje Maaseik. De uitvinder van de olieverf (maar dat blijkt ook al niet waar te zijn…). We schrijven het Jaar des Heeren 1430. Wie de afgebeelde man is, of was, het blijft een raadsel. Er zijn kunsthistorici die het houden op een zelfportret van Van Eyck, ik geloof daar niks van. Kijk naar die mond, kijk naar die neus…

Het schilderij behoort tot de gerenommeerde collectie van het Brukenthal Nationaal Museum, Sibiu, Roemenië, opgebouwd rond de kunstverzameling van Samuel von Brukenthal, die rond 1790 gouverneur was in dat deel van Oost-Europa (Transilvanië), onderdeel of provincie van het Oostenrijks Keizerrijk. De Gouverneur had een goed oog voor Vlaamse en Zuid-Nederlandse kunst, met name voor die uit de late  middeleeuwen, de renaissance en de vroege barok, hij verzamelde dan ook met verve.  Voor de tegenwoordige leiding van het museum loont het om de topstukken te verhuren aan musea in West-Europa en de Verenigde Staten. Iedereen wil ze hebben, iedereen wil ze zien; het levert geld op en het helpt het Brukenthalmuseum in die uithoek van Europa om de vaste collectie te conserveren en te presenteren naar moderne maatstaven.

Intussen heeft iedereen die geïnteresseerd was (of vond dat hij of zij d’r-lui-facie daar moest vertonen) de tentoonstelling van Jheronimus Bosch bezocht. Tellen we er Marleen, Ellen, Anna, Maartje, Walter, Vriend Jan, de Jongste Bediende en mezelf vanaf, dan blijken evengoed buiten ons intussen nog 41.992 bezoekers hebben staan hijgen bij de hoogtepunten van die Oude Bossenaar. Het was eenieder gegund, jullie hebt iets bijzonders meegemaakt…

Wat je mogelijk niet hebt meegekregen is dat de Man met de Blauwe Kaproen zijn opwachting gaat maken in Den Bosch, en wel op korte termijn. Hij komt ergens te hangen op een muur waar tot voor een enkel moment terug nog Helletaferelen van Jheronimus Bosch werden vertoond.

De tentoonstelling waarin dit portret een prominent rol speelt loopt van 18 juni tot 9 oktober. Zet het in je agenda, plan een datum of wandel gewoon binnen op de bonnefooi; reserveren zal niet nodig zijn. Maar je moet het wel gezien hebben: omwille van Jan van Eyck, omwille van mij, omwille van het Noord-Brabants Museum, omwille van het feit dat je deze kans nooit meer krijgt, maar vooral toch omwille van die hautaine hipster met dat blauwe petje…

[Het schilderij(tje) is overigens niet groter dan een A4tje (valt tegen, hè). En een Kaproen is een middeleeuws petje (hoed, hoofddeksel), niet te verwarren met een Kapoen, hetwelk staat voor een ontmande vogel uit de familie der hoenderachtigen. Maar dat wist je al…]

© paul

 

Van borden en potten…

bordje

We zouden naar Ans gaan luisteren. Ans zingt in Kamerkoor Cantique en die zondag was een uitvoering gepland in de Barbarakerk in Griendtsveen, hartje Peelland. Het beloofde een mooi concert te worden; werken van Lassus, Purcell en Dowland stonden op het programma. Maar ook moderner spul van Fauré en Respighi behoorde tot het repertoire. Kort voordat we afreisden ontstak ik in alweer een verscheurende hoestbui, het was me die dag al menige keer overkomen en ik had er geen verweer tegen. Het werd me duidelijk dat ik deze dag geen concert moest bezoeken, dat was vragen om moeilijkheden.

Maar omdat we nu eenmaal onze zinnen hadden gezet op cultureel verpozen, die zondag, sukkelden we dan maar door het Noord-Limburgs platteland op weg naar Tegelen, onder de rook van Venlo. Daar, in Tegelen, is het Keramiekcentrum Tiendschuur gevestigd. Museum en werkplaatsen zijn ondergebracht in een bijgebouw van het 17e eeuws Kasteel Holtmühle. Een klein maar fijn museum, dat zich richt op de keramiekcultuur van Tegelen en omgeving, maar dat ook doet aan wisseltentoonstellingen van pottenbakkerswerk in de breedste zin.

Er loopt nu een tentoonstelling op het thema Tea is hot. Een goede driehonderd theekommen worden geëxposeerd en ook een respectabel aantal theepotten en -potjes. Allemaal unieke stukken, allemaal handwerk en niet van de minste keramisten…

Rondzwervend tussen al dat moois viel me op dat de theekommen die bij ons thuis staan uitgestald (een goede tien stuks) vrijwel allemaal kunnen wedijveren met het tentoongestelde werk, het deed me deugd. Verder verwonderde ik me erover dat er slechts weinig van de geëxposeerde kommen waren verkocht, terwijl de prijzen te behappen waren en de tentoonstelling al een aantal weken liep.

Na een paar rondjes door de toonzalen bleken Ellen en ik voor dezelfde kommen te vallen. Ook dat is opmerkelijk, onze smaken willen nogal eens verschillen. De allerbeste kommen ontstegen ons budget, maar er was één kom die we allebei onweerstaanbaar vonden. Ellen viel voor de kleur, ik voor de vorm. En betaalbaar was-ie ook.

Een rechte, dunwandige Raku-theekom op een miniem rond voetje. Noordzeegroen noem ik de kleur, met bovenaan een ragfijn randje van zachtbruin, bijna kaki. De kom is gedraaid en gestookt door een Duitse keramist, Armin Rieger. We hebben de kom gekocht, we betaalden er € 60,- voor. De kom staat nog in Tegelen, en blijft daar tot deze expositie is afgelopen, zo zijn de voorwaarden. We maakten een telefoonfoto, maar de kwaliteit doet de theekom geen recht. Je krijgt de kom dus pas te zien als we hem thuis hebben, en dat wordt ergens in mei.  bordje

Vandaag moet je het doen met ander aardewerk uit onze collectie. Twee bordjes die we afgelopen zomer verwierven op een vlooienmarkt in het zuiden van België.

Onze voorliefde voor volks Frans aardewerk beschreef ik al eens op deze website. Je vindt het beschilderd keramiek (faience) door heel het land en vaak gebruikt men min of meer dezelfde motieven. Maar elke streek weet zich dan in details weer van de andere te onderscheiden. Onze voorkeur heeft ongetwijfeld het aardewerk uit Lunéville in het departement Meurthe-et-Moselle.

Het bordje boven aan het artikel, dat bordje met die koddige haan, staand op een bloemenmandje, komt uit de ateliers van Keller et Guérin. Het is helemaal met de hand beschilderd en de echte verzamelaar herkent de hand van de decorateur. Want ook in één en hetzelfde atelier interpreteerde men voorheen de veelgebruikte motieven naar persoonlijk inzicht (tegenwoordig is het allemaal eenvormiger). Mijn kennis van de individuele ateliermeesters rijkt niet zo ver, ik zou alleen aan de hand van het stempel op de achterkant de periode kunnen achterhalen waarin het ding is ontstaan. Laat dat stempel nu nagenoeg onleesbaar zijn… Enfin, de kans dat het bord uit het interbellum stamt, laten we zeggen 1930, is niet denkbeeldig.

Het andere bordje is slechts voor een deel met de hand geschilderd. De contouren zijn erop gedrukt. De afbeelding suggereert Empire-stijl, maar dan op een wat boerse manier. Het bordje doet negentiende eeuws aan en het schijnt ook een afgeleide te zijn van borden uit dat tijdvak. Maar het is aanmerkelijk jonger. Het stamt uit de ateliers van Sant-Clément, een goede twaalf kilometer onder Lunéville en dient gedateerd te worden op midden vorige eeuw.

De bordjes zijn puntgaaf, we betaalden er te samen € 10,- voor en dat is een prijs, ver onder de marktwaarde. Enfin, we zijn er heel tevreden mee, we vinden ze mooi. Voorlopig staan ze voor het zijraam van de woonkamer tot we een definitieve plaats hebben uitgeruimd in één van onze boekenkasten.

De theepottententoonstelling in Tegelen loopt nog tot 22 mei van dit jaar, een bezoek is de moeite waard, niet alleen omwille van de theekommen, maar ook het werk uit de vaste collectie is meer dan verrassend. Ben je in de buurt, schiet dan even binnen. En vergeet je museumjaarkaart niet…

© paul