(Wal)notenkraker…

Nutsplitter (walnootkraker) van Alessi...

Een keukenhulp in de vorm van een hartvormig kleinood, slechts een centimeter of 3 groot.

Ellen liet het al eens voorbij komen op haar Facebookpagina. Er werd volop op gereageerd, doorgaans in de trant van: Mooi ding, maar wat is het? Hoe werkt het? Vragen waar ze het antwoord op schuldig bleef; kwestie van even geen tijd in combinatie met de vluchtigheid van het medium Facebook…

Enfin, het ding wordt al jaren uitgegeven door de firma Alessi, die Italiaanse ontwerpstudio en producent van functioneel design, met name gericht op het huishouden.

Dit ontwerp is ontsproten aan het brein van Jim Hannon-Tan, een van oorsprong Spaanse designer, maar sinds tijden alweer werkzaam in Milaan.

Het ontwerp stamt uit 2008 en het was het eerste werk van Hannon-Tan bij Alessi. Hij kwam op het idee toen hij een Italiaanse vriend walnoten zag openen met een zakmes. Men nam het ding nog datzelfde jaar in productie. De uitvoering is gedaan in hoogwaardig stainless-steel.

Ik kreeg het gereedschapje al weer jaren geleden cadeau geschonken. Ik vond het mooi, maar leerde al snel dat het ook doeltreffend is. Je opent er moeiteloos elke walnoot mee.

Het gaat als volgt: neem de noot in de ene hand en de splitter in de andere. Je houdt het ding bij de vleugels vast en wurmt de spitse punt in de achterkant van de noot, tussen de twee schelpjes. Op enig moment kun je wrikken en de noot zal in twee volmaakte helften uit elkaar klappen.

Nutsplitter (walnootkraker) van Alessi...

Hoe je het vruchtvlees uit de twee helften moet peuteren, daarin voorziet de splitter niet. Je moet dan toch weer met wat grover geweld de afzonderlijke schelpjes stuk maken (kleinigheid blijf je houden)…

Hoe het ook zij, ik vind het een mooi ding. Eventuele tekortkomingen in werkzaamheid neem ik dan ook graag voor lief. Ik gebruik de splitter regelmatig…

© paul

Buschbeck kamado 13 inch…

Buschbeck Kamado 13 inch...

En zo gaan jullie ook voor de bijl merkte een van de vrienden wat cynisch op. Hij herinnerde zich het artikeltje (zie onderaan) dat ik vorig jaar schreef over een nieuwe bbq-bak, die we ons toen voor € 15.- cadeau hadden gedaan, terwijl hij nu onze jongste aanschaf stond te bewonderen. Tsja…

Ach, intussen heeft de Green Egg (en alle hybride A-,B-, en C-merken) mondiaal aardig wat status verworven. Grillmasters plaatsen de meest waanzinnige filmpjes op internet waarin ze hun kunsten tonen. Het is verbazingwekkend wat ze allemaal uit zo’n keramisch ei kunnen toveren. Maar het vergt dan ook een hoop kennis, wetenschap en behendigheid. Voor veel van die gasten lijkt het a way-of living, een afgepaste lifestyle te zijn. Alsof zo nooit iets anders doen, nooit iets anders gedaan hebben.

Toegegeven, zo’n keramisch ei biedt nogal wat mogelijkheden. Met wat oefening kun je er heet en snel op grillen, maar je kunt ook grotere brokken vlees langzaam garen. Je kunt erin bakken en koken, je kunt pizza maken of brood bakken. En je kunt erin roken, zowel warm als koud. Uiteindelijk is het een mini-wonderkeukentje, gestookt op hout, houtskool of briketten.

En toen werden dan ineens op allerlei plekken namaak-green eggs aangeboden voor een goede honderd euro (of iets meer, of iets minder). Ongekend weinig geld wanneer je ze vergeleek met het chique origineel. En natuurlijk was de kwaliteit van de namaak bij lange niet die van de gekende green eggs; hang- en sluitwerk was minder, het keramiek van een andere kwaliteit en mogelijkheden in gebruik beperkter. Maar toch…

Ik zat een hele tijd te dubben of ik misschien toch… Die ijzeren bak van vorig jaar (zie onderaan) voldeed niet naar behoren en een alternatief had ik niet gevonden. Wat me uiteindelijk over de streep trok was het kippetje van Eva en Henny. Zij hadden al zo’n egg in bezit en presenteerden ons een gegrilde kip. Nagenoeg perfect gegaard, niet verbrand of te droog gestookt, maar sappig opgeleverd en onwaarschijnlijk lekker. Het overtuigde me en ik liet Ellen dus via internet een bbq bestellen bij Lidl (ik kan dat niet zelf…). We kozen voor een rode (ze zijn ook in zwart en groen leverbaar) en we betaalden € 120,-.

Het Rode Ei bestaat uit een keramieke buitenmantel in twee helften. Er is ook nog een binnenmantel van steen, een rooster om op te stoken en een rooster om op te grillen. Regelbare boven- en onderventilatie en een thermometer completeren het ding. De binnenmaat is 27 centimeter en het grilrooster meet 26 centimeter. Je stookt met houtjes, briketten of houtskool, afhankelijk van wat je wilt of kunt, en verder dien je te investeren in het omgaan met de kamado. Ach, écht moeilijk is het niet, het is een kwestie van doen en uitproberen.

Intussen heb ik een en ander uitgeprobeerd met het Rode Ei. De resultaten zijn bemoedigend. Ik moet het stookproces nog beter onder de knie krijgen, maar heb ik eenmaal de beoogde temperatuur gevonden dan gaat het grillen en bakken naar wens. Ik maakte al een moot zalm met een dressing van mosterd en bruine suiker, ik klungelde al wat met groenten en tweemaal grilde ik een dikke entrecôte tot bijna perfectie. Ik zal je de komende tijd regelmatig lastig vallen met mijn bevindingen. Voorlopig bevalt het me wel, koken op het Rode Ei…

Lees ook: De nieuwe BBQ…

© paul

Krautstrunkglas…

Krautstrunkglas...

Je zult het fenomeen beslist ook kennen. Je hebt in de loop van een dag massa’s visuele indrukken te verwerken. Je geeft al die indrukken een plaatsje, je klassificeert en ordent ze. Uiteindelijk verdwijnen ze in een laatje van je brein, vanwaaruit je ze nu en dan, en naar believen, op kunt roepen. Meer is niet nodig en anders wordt je gek…

Maar dan is er zomaar die ene indruk. Die indruk die zich voortdurend opdringt. Die indruk die je kennelijk niet goed hebt geneutraliseerd. Die indruk die almaar opduikt en je gedachtenstroom ontregeld. Je weet niet waarom en je weet niet hoe het te stoppen. Iets dergelijks overkwam mij met dat glas…

We hadden die dag wat te vieren, Ellen en ik. Het vijfenveertig jaren samenzijn werd beklonken met een voortreffelijke maaltijd in een restaurant in het Duitse plaatsje Kalkar. Jong everzwijn in een kruidenjasje en tafelspitz in een romige mierikswortelsaus. Een glas champagne en Spätburgunder als begeleider, een kopje espresso toe.

Na de maaltijd bezochten we een klein museum in het naburig stadje Xanten. Dat museum beheert het cultureel erfgoed van het voormalig stadsklooster Stift Xanten. Met name de bibliotheek is indrukwekkend. Vijftienduizend banden uit de 17e,18e en 19e eeuw, 450 incunabelen (wiegedrukken) en een aantal middeleeuwse handschriften, gebeds- en getijdenboeken. Verder toont het museum kerk- en kloosterschatten van bijzondere kwaliteit, daterend van de vroeg middeleeuwen tot aan de Franse revolutie. Het was daar dat ik dat glas zag staan…

Er omheen stonden vitrines met reliekhouders, prachtig gesneden uit ivoor en been, de oudste daterend uit de tijd dat de Romeinen nog de scepter zwaaiden aan de Duitse Rijn. Er stonden kistjes van zilver en kistjes van goud, kistjes van edele houtsoorten en kistjes van siersteen. Allemaal bewerkt met het grootste vakmanschap, en allemaal met als doel wat stoffelijke resten van deze of gene katholieke heilige onder te brengen. En daar, tussen al dat kunstgeweld van fijnste makelij stond dus dat glas een beetje dof te wezen…

Koolstronkglas heet dat type (hoewel eigenlijk over de hele wereld, en ook bij ons dus, de Duitse naam wordt gebruikt: Krautstrunk). De naam spreekt voor zich, het ziet eruit als een koolstronk, een stengel waar de bladeren van zijn afgetrokken. Dit soort glazen werd in de 15e en vroege 16e eeuw geblazen in Duitsland en Nederland. Het was gebruiksgoed voor de beter gesitueerden; er werd bier en wijn uit gedronken. Maar ook konden de glazen ingezet worden bij de viering van de heilige mis, wanneer het ontbrak aan de gebruikelijke metalen kelk. Én ze werden sporadisch gebruikt als relikwiehouder, zoals bij het glas hier het geval is. Wiens stoffelijke resten in het glas zaten weet ik niet, maar omdát ze erin zaten stond het glas in dit kabinet.

Omdat de Venetianen de kunst van het vervaardigen van edel glas van de Romeinen erfden, en omdat de Venetianen al vroeg in de geschiedenis rijk en machtig waren, eisten zij het monopolie op voor de glasblaaskunst. Geen glas ging de wereld in of het had de goedkeuring van de Venetiaanse heersers, geen glas ging de wereld in of er werd fors betaald voor de verfijndheid, de slankheid, de helderheid van het Venetiaanse glas. Het recept voor zulk glas bleef exclusief en geheim.

Dat zinde de goegemeente in Noord-Europa natuurlijk geenszins en men ontwikkelde met vallen en opstaan een eigen procédé ten einde zelf de interne markt te bedienen. Men ontdekte dat zuivere as van beukenhout en adelaarsvarens samen met kwartszand een grondstof vormde voor de glasvervaardiging. Er ontstonden dan ook op beperkte schaal industriëen; in Bohemen, in Duitsland, in de Lage Landen. Bosglas of Woudglas (de Duitse term Waldglas is meer gangbaar) ging het eindproduct heten.

Het eindproduct was glas, o ja. Maar wel troebel glas, altijd gekleurd, en altijd té dikwandig. De versiering was lomp en er zaten luchtbellen in, alsof het een handelsmerk was. Dat was de stand van zaken in de noordelijke gebieden van Europa aan het eind van de middeleeuwen en het zou nog een enkele eeuw duren vooraleer men de échte verfijningen van het glasblazen onder de knie kreeg. (Deels met kennis, gestolen in Venetië…).

Enfin, ik zag het glas en het raakte me onmiddellijk. Maar ach, er waren veel meer zaken in dat museumpje die me raakten: handgeschreven boeken met minutieus geschilderde afbeeldingen, ingekleurde renaissanceprenten, Romeinse godjes en fabelachtig gesneden gotische beelden. Ik stopte het glas dan maar weg in de krochten van mijn brein, in de overtuiging er op een later tijdstip nog eens aan terug te denken, er nog even van te genieten. Het liep anders.

Op de meest onverwachte tijden verschijnt het glas achter mijn netvlies. En het feit dat ik er een foto van heb zal daar zeker toe bijdragen. Het blijft maar spoken in mijn kop en het overvalt me op momenten dat ik veel belangrijkers te doen heb dan zwijmelen over een middeleeuws glaasje. Waarom, vraag ik me af. Ik heb geen antwoord.

Misschien komt het omdat het glas als een lelijk eendje tussen als dat kunstgeweld met een grote K stond gepresenteerd (ik was altijd al voor de underdog). Mogelijk is het de onvolkomenheid van het object die me ontroert, wie zal het zeggen…

Zie ook: StiftsMuseum Xanten.

© paul

 

De nieuwe BBQ…

De nieuwe BBQ...
We hebben een nieuwe BBQ gekocht en we proberen hem al een dag of drie uit. Niet is het een Big Green Egg, en ook niet een Little Green Egg. Niet een Buitenfornuis, en ook niet een Weber Grillwonder. Die dingen doen het fantastisch, daar niet van, maar ze zijn geschapen voor de échte buitenkok (altijd een man, waarom?). Geschapen voor de grillfanaat die elk onderdeel van de maaltijd uit zijn roosterapparaat tovert; sappige voorgerechten, stoere hoofd- en bijgerechten, en natuurlijk een dessert. En dat allemaal tegelijk, of dan toch op z’n minst in de juiste volgorde. En tussen de bedrijven door rookt de beste man (nooit een vrouw!?) een stukje zalm, een paar venkelworstjes en een kippenborstje. En dat kan allemaal in die geweldige apparaten, maar het vergt een hoop overtuiging, een hoop volharding en bovenal een hoop techniek. Wij zijn daar niet van…

Onze nieuwe BBQ ziet eruit als een metalen doos (en meer is het ook niet…). Onderin zitten gaten voor de luchtcirculatie (de trek). Halfweg is een metalen bak bevestigd waar de kooltjes in worden verbrand en het geheel wordt gecompleteerd met een rooster bovenop. Het is de oervorm van de BBQ, zonder opsmuk, zonder regelmogelijkheden en met geen enkele ander doel dan recht voor z’n raap te roosteren. Het ding kostte welgeteld € 13,-.

Natuurlijk dien je ook bij zo’n uitgeklede grillmaster uit te vinden hoe die werkt, al is het concept nog zo simpel. Omdat je de temperatuur niet kunt regelen dien je uit te vogelen wanneer het juiste moment daar is om te roosteren. De hitte is niet te temperen dus je moet je vlees of groenten vaker draaien. Bij sappig ingevette brokken rund, lam of varken begint het verbrandingsproces onmiddellijk; even niet opletten en je vlees staat in de fik. En dat is uiteindelijk niet wat je wilt…

Het blijkt dat onze BBQ veel hitte genereert, terwijl de hoeveelheid houtskool die je daarvoor nodig hebt verbazingwekkend weinig is. Het grillen vereist dat je erbij blijft en steeds oplet wat er gebeurd. Het nabranden van de BBQ blijkt nog geruime tijd door te gaan, je had in één sessie evengoed kunnen grillen voor een weeshuis (maar dat is eigenlijk bij iedereen zo…).

Ik kan me niet voorstellen dat ik ooit op ons apparaat een nagerecht zal maken en Ellen wenst daar in het geheel niet over na te denken. En groenten bereiden? Ach, een enkel keertje wil het wel gedaan worden, maar doorgaans kiezen we voor de gekende bereiding in onze eigen keuken. Wij zijn van het simpel gegrilde vlees…

© paul

Van borden en potten…

bordje

We zouden naar Ans gaan luisteren. Ans zingt in Kamerkoor Cantique en die zondag was een uitvoering gepland in de Barbarakerk in Griendtsveen, hartje Peelland. Het beloofde een mooi concert te worden; werken van Lassus, Purcell en Dowland stonden op het programma. Maar ook moderner spul van Fauré en Respighi behoorde tot het repertoire. Kort voordat we afreisden ontstak ik in alweer een verscheurende hoestbui, het was me die dag al menige keer overkomen en ik had er geen verweer tegen. Het werd me duidelijk dat ik deze dag geen concert moest bezoeken, dat was vragen om moeilijkheden.

Maar omdat we nu eenmaal onze zinnen hadden gezet op cultureel verpozen, die zondag, sukkelden we dan maar door het Noord-Limburgs platteland op weg naar Tegelen, onder de rook van Venlo. Daar, in Tegelen, is het Keramiekcentrum Tiendschuur gevestigd. Museum en werkplaatsen zijn ondergebracht in een bijgebouw van het 17e eeuws Kasteel Holtmühle. Een klein maar fijn museum, dat zich richt op de keramiekcultuur van Tegelen en omgeving, maar dat ook doet aan wisseltentoonstellingen van pottenbakkerswerk in de breedste zin.

Er loopt nu een tentoonstelling op het thema Tea is hot. Een goede driehonderd theekommen worden geëxposeerd en ook een respectabel aantal theepotten en -potjes. Allemaal unieke stukken, allemaal handwerk en niet van de minste keramisten…

Rondzwervend tussen al dat moois viel me op dat de theekommen die bij ons thuis staan uitgestald (een goede tien stuks) vrijwel allemaal kunnen wedijveren met het tentoongestelde werk, het deed me deugd. Verder verwonderde ik me erover dat er slechts weinig van de geëxposeerde kommen waren verkocht, terwijl de prijzen te behappen waren en de tentoonstelling al een aantal weken liep.

Na een paar rondjes door de toonzalen bleken Ellen en ik voor dezelfde kommen te vallen. Ook dat is opmerkelijk, onze smaken willen nogal eens verschillen. De allerbeste kommen ontstegen ons budget, maar er was één kom die we allebei onweerstaanbaar vonden. Ellen viel voor de kleur, ik voor de vorm. En betaalbaar was-ie ook.

Een rechte, dunwandige Raku-theekom op een miniem rond voetje. Noordzeegroen noem ik de kleur, met bovenaan een ragfijn randje van zachtbruin, bijna kaki. De kom is gedraaid en gestookt door een Duitse keramist, Armin Rieger. We hebben de kom gekocht, we betaalden er € 60,- voor. De kom staat nog in Tegelen, en blijft daar tot deze expositie is afgelopen, zo zijn de voorwaarden. We maakten een telefoonfoto, maar de kwaliteit doet de theekom geen recht. Je krijgt de kom dus pas te zien als we hem thuis hebben, en dat wordt ergens in mei.  bordje

Vandaag moet je het doen met ander aardewerk uit onze collectie. Twee bordjes die we afgelopen zomer verwierven op een vlooienmarkt in het zuiden van België.

Onze voorliefde voor volks Frans aardewerk beschreef ik al eens op deze website. Je vindt het beschilderd keramiek (faience) door heel het land en vaak gebruikt men min of meer dezelfde motieven. Maar elke streek weet zich dan in details weer van de andere te onderscheiden. Onze voorkeur heeft ongetwijfeld het aardewerk uit Lunéville in het departement Meurthe-et-Moselle.

Het bordje boven aan het artikel, dat bordje met die koddige haan, staand op een bloemenmandje, komt uit de ateliers van Keller et Guérin. Het is helemaal met de hand beschilderd en de echte verzamelaar herkent de hand van de decorateur. Want ook in één en hetzelfde atelier interpreteerde men voorheen de veelgebruikte motieven naar persoonlijk inzicht (tegenwoordig is het allemaal eenvormiger). Mijn kennis van de individuele ateliermeesters rijkt niet zo ver, ik zou alleen aan de hand van het stempel op de achterkant de periode kunnen achterhalen waarin het ding is ontstaan. Laat dat stempel nu nagenoeg onleesbaar zijn… Enfin, de kans dat het bord uit het interbellum stamt, laten we zeggen 1930, is niet denkbeeldig.

Het andere bordje is slechts voor een deel met de hand geschilderd. De contouren zijn erop gedrukt. De afbeelding suggereert Empire-stijl, maar dan op een wat boerse manier. Het bordje doet negentiende eeuws aan en het schijnt ook een afgeleide te zijn van borden uit dat tijdvak. Maar het is aanmerkelijk jonger. Het stamt uit de ateliers van Sant-Clément, een goede twaalf kilometer onder Lunéville en dient gedateerd te worden op midden vorige eeuw.

De bordjes zijn puntgaaf, we betaalden er te samen € 10,- voor en dat is een prijs, ver onder de marktwaarde. Enfin, we zijn er heel tevreden mee, we vinden ze mooi. Voorlopig staan ze voor het zijraam van de woonkamer tot we een definitieve plaats hebben uitgeruimd in één van onze boekenkasten.

De theepottententoonstelling in Tegelen loopt nog tot 22 mei van dit jaar, een bezoek is de moeite waard, niet alleen omwille van de theekommen, maar ook het werk uit de vaste collectie is meer dan verrassend. Ben je in de buurt, schiet dan even binnen. En vergeet je museumjaarkaart niet…

© paul

Van tegeltjes ringeloren en andere genoegens…

Haardtegels...
Ook al ben je er je mogelijk niet van bewust, de techniek van het ringeloren kwam je beslist al meermaals tegen. En ik bedoel dan niet ringeloren in relationele zin, waarbij de ene de baas speelt over de andere… Ik bedoel ringeloren als pottenbakkerstechniek.

Even ter herinnering. Het gaat als volgt: je neemt een bakje met een tuitje. Daarin doe je vloeibaar slib. Door het slib via het tuitje op ongebakken keramiek te laten sijpelen kun je tekeningen maken, of decoratieve ornamentjes. Je zorgt daarbij dat het slib een duidelijk andere kleur heeft dan het ongebakken kleivoorwerp. Vervolgens bak je het gedecoreerde keramiek, liefst met een laagje glazuur erover. Het is al een heel oude techniek, maar ze wordt nog steeds toegepast in het volkse aardewerk van Portugal, Spanje, Mexico, Noord-Afrika, enfin, ga zo maar door. Het levert versiersels op zoals ze te zien zijn op onze tajine… Je kunt de decoraties zelfs voelen, ze liggen óp het oppervlak van het keramiek.

Het tegeltableau, zoals hierboven te zien, bevond zich in de schouw van een boerderij in het Openluchtmuseum Bokrijk in het Belgisch-Limburgse Genk. De decoraties zijn deels geringeloord, deels ingelegd. Ellen fotografeerde het tableau toen we er in het voorjaar een bezoek brachten aan het museum.De boerderij stond oorspronkelijk in het West-Vlaamse plaatsje Hoogstade.

Ik ken dat soort tegels wel, maar niet als haardtegel. Bij mijn weten zijn het vloertegels uit het Noordwestelijk deel van Frankrijk, uit Picardië, uit Frans Vlaanderen. En natuurlijk ook uit Belgisch Vlaanderen. Het Nederlands Tegelmuseum heeft er een stel in haar collectie. Het leeuwenmotief (Vlaamse leeuw?) en de Franse lelies komen vaak terug in dit soort tegeltjes. Een prachtig staaltje van volkse kunst. Ik had al eens op een veiling op een paar van die tegeltjes geboden, op vloertegeltjes wel te verstaan. Uiteindelijk ontgroeide de oplopende prijs de mogelijkheden van mijn beurs.

Ik vroeg voorzichtig aan de suppoost of deze tegeltjes wel op hun plaats waren in die schouw. Oude haardtegels zijn kostbaar en vaak in slechte conditie omdat ze jarenlang hebben blootgestaan aan vuur, walm en roet (het gebruik van metalen haardplaten vóór de tegels bood bescherming en was beslist geen luxe…). Had men hier niet pragmatisch gekozen voor mooie, maar minder kostbare tegels, met een vette knipoog naar de authenticiteit?

De suppoost had echter alle vertrouwen in de conservatoren van het museum. Die zouden toch geen vloertegels in een haard laten metselen, hoe kwam ik erbij… Tsja, en toen wist ik het ook niet meer.

Bokrijk...

In de vroege herfst bezochten we Museum Bokrijk voor de tweede keer dit jaar, we hadden in de lente nog een en ander laten liggen. En natuurlijk gingen we even kijken naar het mooiste tegelwandje van het museum. We troffen het aan zoals op de foto.

Eén seizoen stoken had een diepzwarte tekening achter gelaten op de wand, de tegels zagen er volkomen verruïneerd uit. Ik probeerde een tegeltje schoon te maken, maar het leek alsof het roet in het oppervlak van het keramiek was geëtst. Nu werd er op fijn  betegelde wanden ook in het verleden zelden rechtstreeks gestookt, maar uiteindelijk kon het keramiek wel wat hebben, mist het goede haardtegels betrof. Vloertegels waren gemaakt om een ander doel te dienen.

© paul

Feel sunny…

Late lome middag in Luxemburg...

Mij maakt het niet zo veel uit, pastis of anis, ik mag beide graag drinken als aperitief. En ook wil ik me niet persé aan een merk binden. Maar aangezien Ellen meestal dit soort drank aanschaft en zij aanmerkelijk meer uitgesproken is in haar voorkeuren, wordt het doorgaans Ricard, een pastis dus. Enfin, ik vind het best…

Als dan de middag ten einde loopt en de tijd van the happy hour aanbreekt mag ik graag dat aperitief schenken. Een gulp Ricard in het glas, misschien twee ijsklonten erbij, maar altijd afgevuld met gekoeld water. Ik ben dan heel tevreden.

We hebben, geloof ik, wel en stuk of acht Ricardglazen, maar ik kies altijd voor dat ene. Het glas staat doorgaans op z’n kop in een van de keukenkastjes van onze woonst in Luxemburg. Het ding is bepaald niet van deze tijd met z’n overdreven oranje kleur en gele zonnetjes. En om de frivole bedoelingen van de ontwerper nog eens te onderstrepen staat er in feestelijk nonchalante letters: Feel Sunny. Zie hier de jaren zeventig in een notendop…

Mijn omgeving dicht me doorgaans een redelijke mate van goede smaak toe. Mijn literaire voorkeur wordt gewaardeerd en mijn visie op de beeldende kunsten is menigeen tot leidraad. Ik weet met gemak de betere film te selecteren, mijn muziekkeuze is altijd klassiek en zelfs mijn liefde voor het serieuze beeldverhaal kan de goedkeuring van deze en gene wegdragen. Van dans en toneel heb ik weinig kaas gegeten, dus het zou aanmatigend zijn om daar een oordeel over te hebben. Dat geldt echter voor het merendeel van mijn omgeving, dus soit

Maar waarom dan dat glas? Dat kitscherige, lelijke, opzichtige, proletarische en ,zonder enige twijfel, foute jarenzeventigglas? En ik zeg het maar gelijk, ik weet het zelf ook niet helemaal…

Mijn omgeving heeft er serieus werk van gemaakt om het glas te laten verdwijnen, maar ik weet dat elke keer te voorkomen. En steeds na zo’n gelukte reddingspoging word ik  aangekeken met zo’n meewarige blik, alsof de kindsheid nu definitief bezit van me heeft genomen. (En dat is niet zo.) Ook probeert men met argumenten mijn dwalingen ten aanzien van dit specifiek glasdesign aan te tonen, maar ik laat me niet ompraten: mijn glas, mijn liefde, mijn lol! Wil ik er toch iets over zeggen, dan kom ik uiteindelijk terecht bij het begrip nostalgie.

Natuurlijk werden er in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw schitterende dingen ontworpen en gemaakt, het merendeel was echter rommel. (Maar goed beschouwd geldt dat voor elke periode, tijdspanne of stroming.) Wel is het zo dat ik pas sinds enige tijd met een open oog kan kijken naar de ontwerpen en vormgeving uit die tijd. Het duurde een half leven voordat ik mijn puberindrukken, of die van de adolescent, los kon koppelen van alle subjectieve gedachten, gevoelens en indrukken die nu eenmaal onlosmakelijk verbonden zijn met opgroeien,(betweteren, snotneuzeren), volwassen worden, en die je blik op de omgeving vertroebelen, of toch op z’n minst vertekenen.Bokrijk...
Toen ik vandeweek in het openluchtmuseum Bokrijk, in het Belgische Genk, geheel onvoorbereid werd geconfronteerd met een Belgisch café met een loepzuivere zestigerjaren inrichting, overviel me het pastisglasgevoel in alle hevigheid.
Wat had ik in mijn jonge jaren gekankerd op die van helder licht doorstroomde, met fineer beplakte en middels fout behang gedecoreerde ruimtes. Gekankerd ook op de opzichtige koperen tapkranen en het toogblad van stijlvast formica, de belachelijke spiegels, muurbreed…
En nu stond ik daar, in die ruimte, ik schrok me rot en ik dacht: dit ga ik nog ‘ns mooi vinden. Of dan toch op z’n minst waarderen…. En ik dacht: waarom heb ik er de poëzie niet eerder van ingezien?
Zoiets is er ook aan de hand met dat pastisglas. Op de belettering valt een en ander af te dingen, maar verder is het gewoon een mooi glas. Mijn glas… Straks krijgen we eters over de vloer, een stuk of zeven. Over een goed uur sta ik dus aperitiefs te maken. Dat oranje-gele glas heb ik voor mezelf gereserveerd: Feel Sunny- Be Happy…
© paul

 

Tafelzilver…

zilver
Onaardige opmerkingen over de foto’s op onze website, ik wil ze niet horen. Zulke opmerkingen zijn doorgaans onterecht, en ze gaan ook nog eens voorbij aan de onmogelijke omstandigheden waarin de fotografe moet werken.

Daar waar professionele Foodphotographers een halve dag kunnen doen over één shot van kropsla, inclusief belichting van zeven verschillende kanten, vier kamera’s, drie statieven, twee zilverschermen, een keukenhulp en een make-up dame om de glitters op het voedsel actueel te houden, dient Ellen de klus te klaren in een à twee minuten. Het gaat namelijk bij haar foto’s altijd om onze dagelijkse kost. Draalt ze te lang dan stolt de saus, wordt de soep koud en zo ook het vlees. De groeten storten langzaam in en van een ijzig toetje rest slechts pap.

Ellen moet snel werken en er is een dwingende tijdslimiet. Er is simpelweg geen tijd voor uitgebreid belichten, extra schaduwen aanbrengen, zonlicht afschermen, experimenteren met sluitertijden. Ellen heeft de beschikking over een prima camera en dat helpt natuurlijk. Maar ook moet ze soms genoegen nemen met een tablet of telefoontje als gereedschap. Het kan dus gebeuren dat het gerecht niet de kans kreeg zich van de allerbeste kant te laten zien. Enfin, dat is dan maar zo. En die wat mindere foto’s moeten we in sommige gevallen toch gebruiken, dat is dan ook maar zo. Maar voor veel van haar foto’s geldt dat een Foodphotographer zich er niet voor zou hoeven schamen na een dag noeste arbeid in z’n atelier. En ik onderschat dat vak niet, heus niet…

Enfin, ondanks de dagelijkse tijdsdruk blijft het lollig om te doen. En het plezier van het fotograferen van voedsel wordt nog eens verhoogd wanneer je je mise-en-scène een beetje op orde hebt. Een frivool schaaltje voor een barok toetje, sober keramiek voor een strenge entrecote. Boerse potten voor een bonenschotel en een antiek treefje voor de Mierlose Zwarte. Mede om die reden struinen we al jaren vlooienmarkten af, op zoek naar bijzonder tafelaardewerk ten behoeve van de illustraties voor de website.

Sinds eind vorig jaar heeft Ellen een nieuw element aan haar speurtochten toegevoegd. Ze zoekt bestek. Het lijkt eenvoudig, maar dat valt tegen. Of het spul is goed en de handelaar kent zijn prijs en waant zich antiquair, of het bestek kost niks, maar is van ontwerp en stijl om van te janken. Tussen deze twee uitersten is het vaak vruchteloos zoeken. En soms ook niet…

Op die vlooienmarkt in Koerich (Lux.) vonden we tussen alle goedbedoelde zooi de aspergeschaal met uitlekfaciliteiten. Het weekend kon qua rommelmarkt al niet meer fout.

Ellen rommelde wat in een grote houten kist, gevuld met bestek van allerhande allure. Ze wist er drie vorken en drie lepels uit te peuren die een setje vormden. Ze rekende twee euro af voor het span en raakte vervolgens in een geanimeerd gesprek met de kraamhoudster. Ellen zocht eigenlijk naar een sauslepel, maar het vrouwtje van de bedoening wist bij benadering niet of er ergens in die kist zoiets te vinden was. Na wat over en weer gerommel deed het vrouwtje een aanbod. Ellen kon de inhoud van die hele kist meenemen, ze hoefde slechts een tientje neer te tellen. Het aanbod was aanlokkelijk, dus Ellen ging erop in. Daarop besloot het vrouwtje Ellen haar twee euro voor de eerdere aanschaf terug te geven, het bestek van die aankoop zat oorspronkelijk in de kist en hoorde bij het hele quotum.
Tafelzilver van de vlooienmarkt...

Het hele kavel bestond uit 53 stuks bestek, 5 pillendoosjes, een eierdopje, drie taartscheppen, een armbandje en nog wat onbestemds. Niet alles even mooi van vorm, maar voor het merendeel heel bruikbaar. Alles had een ferme poetsbeurt nodig, liefst met zilverpoets. Want wat bleek bij nadere inspectie. Nagenoeg alle bestek was verzilverd, een aantal lepels en vorken zelfs zwaar. Aan de hand van zilverkeurmerken en fabrieksstempels konden we een aantal spullen determineren. We vonden broertjes en zusjes terug op het internet. Je wilt toch niet weten wat ze daar voor één lepel, één vork durven vragen…

De gebakslepeltjes en -vorkjes vonden we te barok. We hebben die aan dierendokter Julia geschonken, die ze onmiddellijk in hun oorspronkelijke glorie begon te herstellen. Zit dat kind nu met een zilveren gebakset op haar studentenflatje…

© paul

 

Aspergeschaal…

IMG_4370
Het seizoen is alweer gesloten. Op de feestdag van Sint Jan, 24 juni, werd er officieel gestopt met het steken van asperges. Hoewel het seizoen drie maanden duurt lijkt het in een mum voorbij. Zo schreef je een stukje over de primeurasperges, een ander moment zat je alweer te ploeteren op een nabeschouwing.

Wij eten asperges nooit buiten het seizoen. Hooguit komt er de rest van het jaar een enkele keer de groene variant op tafel. Asperges eten blijft exclusief. En dus zul je buiten het seizoen ook geen artikeltjes aantreffen over asperges.

We hadden onze eerste asperges op 31 maart. Nu ik terugkijk op de website blijkt op die datum ook het enige artikel over asperges te staan. Ik dacht dat we er vaker over geschreven hadden, maar dat schijnt een hersenspinsel te zijn.

Het is niet dat we ze niet vaker aten, want dat deden we wel. Het is eerder dat we dachten dat de lezer er mogelijk genoeg van zou krijgen, van alweer asperges. Waarschijnlijk is dat een onterechte gedachte, want we kregen er al opmerkingen over uit onverdachte hoek. Enfin, volgend jaar zullen we beter ons best doen.

De website van het Nederlands Asperge Centrum vermeldt: Hoera! Over 287 dagen begint het nieuwe aspergeseizoen…

Overigens moet ik je nog even wijzen op die aspergeschaal. Ik zocht al jaren naar zoiets, en op een moment dat ik er helemaal niet op bedacht was zag Ellen hem liggen in een vlooienmarktkraam, ergens in Wallonië.

Ik weet nog steeds niet of ik hem monstrueus moet vinden, of aardig, of mooi. Blij ben ik er in ieder geval wel mee. Op de bodem van de schaal ligt namelijk een stenen zeef op lage pootjes. Leg je de asperges op de zeef dan lekken ze uit, terwijl het overtollig vocht afdruipt in de ruimte tussen de bodem van de schaal en de zeef. Ik heb namelijk een onbeschrijfelijke hekel aan asperges die op de schaal liggen te drijven in hun vocht, en op deze manier voorkom je dat.

Ik geloof dat ik € 3,50 betaalde voor het ding…

© paul

Oosters bordje…

stokjes 005
Rommelend in het archief kwam ik de foto weer tegen. Ellen gebruikte hem bijna 10 jaar geleden bij een artikeltje over de wegwerpstokjescultuur in China. Even was dat actueel en daarna verdwenen artikel en afbeelding in de grijze schemer van een voortschrijdend verleden. Tot ik de foto weer tegenkwam.

Het bord van de afbeelding is op generlei wijze verdwenen in de schemer. Altijd wanneer er oosterse zaken op tafel verschijnen komen ook de bordjes tevoorschijn, we hebben er namelijk twee. Plus twee sausschaaltjes van dezelfde vorm, en er horen ook nog twee witte steentjes bij: een soort messenleggers, maar dan voor eetstokjes. Ik kocht de set bij de Chinese Supermarkt aan de Kleine Berg in Eindhoven. Ik betaalde voor het hele stel nog geen € 10,-

Hoewel ik me meen te herinneren dat er made in China op de kartonnen verpakking gedrukt stond, doet de vorm absoluut Japans aan; de eenvoud, het vierkante, de lijnen die niet strak zijn, de lichte asymmetrie, het spel met het glazuur. Het zijn precies die kenmerken die het bord zo aantrekkelijk voor me maken. Ik ben verzot op klassiek Japans keramiek.

Al schrijvend bedenk ik dat ik het bordje ook al eens op de site gebruikt heb om Meester Kurosawa te eren. En een enkele keer verscheen het hier als ondergrond voor Japans of Chinees eten. Enfin, het maakt niet uit. Het is een prachtig bordje, het kan niet vaak genoeg worden geshowd.

De stokjes komen overigens van de Wereldwinkel. Aan het uiteinde hebben ze keramieke hulsjes. Het ziet er aardig uit, maar die hulsjes laten steeds los, ondanks alle lijm-  en plakpogingen.

© paul