Boerenkool in de Morvan…

Boerenkool in de Morvan...
Het zal je niet ontgaan zijn dat Boerenkool helemaal hip is. Er wordt over gepraat, gefacebookt, getwitterd en geblogd dat het een aard heeft. Wetenschappelijk onderzoek naar de helende effecten van de groente en een paar aanbevelingen van de Raad voor de Gezondheid hebben er zeker toe bijgedragen dat iedereen het er nu over heeft, maar populair was de groente in ons land altijd al; ieder van ons is er mee groot geworden…

Ook in de Verenigde Staten en in Canada wint de groente snel aan populariteit naar het schijnt. En in delen van Europa wordt de Boerenkool (opnieuw) geïntroduceerd.

In Frankrijk was Boerenkool nooit zo bijzonder populair, maar de liefhebber kon hem altijd wel vinden. Chou frisé noemden ze hem van oudsher. Maar wie schetst onze verbazing: in het land dat zich erop laat voorstaan dat ze hun taal puur houden, dat ze anglicismen actief verwijderen en germanismen uitbannen, in dat land nu troffen we Boerenkool aan. Ergens in de groentekist lag ook nog een prijskaartje met Chou frisé erop, maar Boerenkool moest het zijn…

Toen Ellen bijgekomen was van haar verbazing en snel een foto van het fenomeen maakte schoot het mevrouwtje van de marktkraam toe. Ze kon het woord weliswaar niet uitspreken, maar wel probeerde ze ons te overtuigen van de gezondheidskwaliteiten, de smaak en andere bijzondere eigenschappen van de groente. (Alsof wij overtuigd dienden te worden, maar ach, dat kon zij dan weer niet weten…)

Enfin, het blijft intrigerend: hoe komt dat woord in Frankrijk verzeild geraakt. En vooral ook: waarom is men het gaan gebruiken. Men had toch zelf allang een naam voor de groente. We zullen er wel nooit achter komen…

Een en ander speelde zich af in de overdekte markthallen van de stad Autun, hartje Bourgondië. Of de Chou frisé op veel Franse plaatsen Boerenkool heet hebben we niet kunnen controleren. Indien je iets weet over het raadsel horen we dat graag van je…

© paul

 

Weer thuis…

Herfst in de Morvan...Eén week verbleven we in de Morvan, het stiefkind van de Franse Bourgogne. We huurden er een huisje, het was voor ons de eerste keer dat we zoiets deden voor ons tweeën. We wilden onderzoeken of dit een toekomstige vorm van vakantie vieren kon zijn, aangezien kamperen met tent of caravan problematisch werd en een camper niet in ons wereldje paste. Enfin,.. het werkte en we waren in alle opzichten tevreden.

Hoewel er door de eigenaar nog een en ander te verbouwen viel aan ons huisje was het er leefbaar en schoon. Het sanitair was prima, de bedden bleken hard genoeg, een goed bruikbare keuken voldeed ruimschoots aan onze behoeften en er was een houtkachel die met een beetje inzicht de hele boel warm stookte. Hier was te leven naar onze standaard… Ach, en dan de niet-materiële zaken, we kregen ze er zomaar bij.

Eerst en vooral was er een uitermate vriendelijke sleutelbewaarder. Hij trad op als gastheer voor de huiseigenaar die ergens anders verbleef. Hij maakte het ons gemakkelijk en zichzelf moeilijk door consequent Engels te spreken, van dat prachtige Franse steenkolenengels. Hij had een fles witte Bourgogne voor ons klaar gezet en een beetje in voren gestookt, om de kilte uit het huis te halen.

Later in de week kwam hij nog eens informeren of alles naar wens was. Bij die gelegenheid bracht hij een boek mee, een kleinood over een bijzonder fenomeen in de omgeving. Hij had ons (steenkolen)Frans voldoende bevonden om de tekst van de lectuur in zijn moerstaal te ontcijferen en schonk ons het boek, met de complimenten van de rest van het dorp. En omdat hij dacht dat we wel van walnoten hielden had hij een zakje meegebracht. Ze kwamen uit de Ardéche, vrienden van de sleutelman hadden ze daar het afgelopen weekend geraapt. De man heette overigens Bach met z’n achternaam. Géén familie, écht niet; hij was zo Frans als Adamo… PLanchez, La Chaise, Bourgogne...

De omgeving straalde een ongekende warmte uit, alles kleurde zoals we het nog nimmer zagen; het was oker, het was rood, roestbruin en warm. We kenden de stralende beukenbossen van Luxemburg, maar dit was anders… Alles vlamde, alles broeide, één overweldigend waas van verzengende gloed. Ik zei: Indian Summer. En onze sleutelbewaarder lachte van oor tot oor: Ja, die hebben wij dus ook…

Ons huisje lag in het Midden van Niets. En ook in de verre omgeving was er geen stad of dorp te bekennen. Je mocht dat vervelend vinden, maar je had er per slot voor gekozen. De dichtstbijzijnde bedoening was zeven kilometer verder en een serieuze gemeenschap woonde nog eens een stuk verderop. Wij vonden het geen bezwaar. In de nacht had je wel de mooiste sterrenhemel, nergens kwam er strooilicht vandaan. Het was alweer jaren geleden dat ik zo de Melkweg zag…

Vanaf onze stek bezochten we twee musea, een fontein, vier kerken en een veemarkt. En ook een chocolatier, twee kunstmeren, drie kastelen en een overleden kok. We aten en dronken er zoals je doet in Bourgogne. En we namen ons al snel voor om hier nog vaak terug te keren…

© ellen-paul

Charolais, charolais, en nog eens charolais…

IMG_6170
Het ontbreekt nu even aan tijd en mogelijkheden, maar ik beloof het je met de hand op mijn hart. De komende tijd zal er op deze website met overgave, ten voeten uit, overdadig, indringend, vol liefde en van uit de grond van ons hart, geschreven worden over dat Bourgondisch vleesvee: het CharolaisMisschien wel het mooiste vleesras ooit…

Vandaag namen we een beetje afscheid van de Morvan, van dat stiefkind van Bourgogne, we moeten weer naar huis. We sukkelden wat door de omgeving; de wouden fonkelden van goudgeel naar het warmste oker, om dan alsnog door te kleuren tot diep roestkleurig rood. Een Indian-summer zoals wij hem nog nooit gezien hadden, alle herfstgeweld van de Luxemburgse beukenbossen ten spijt.

Maar ach, ook kwamen we langs verlaten boerenbedoeningen en uitgestorven dorpjes, voorbij instortende kasteeltjes, gesloten restaurants en hotels zonder gasten. Ook hier ontvolkt men ondanks alle pracht, zeker nu de winter op komst is.

Je mag dan steeds minder mensen zien in de Morvan, dat Charolaisvee is meer dan prominent aanwezig, elk weitje is ermee bevolkt. Soms staan er twee, drie beesten, soms een echte kudde. Maar meer dan dertig stuks vee bij elkaar zie je nauwelijks. En het gaat niet zo heel lang meer duren of je ziet helemaal geen vee meer in de wei. Het wordt winter…

Het lijkt erop dat 1 november zo’n magische datum is. Alsof er een ongeschreven afspraak bestaat, waarbij de boerenstand  van de Morvan collectief besluit het vee naar binnen te halen. We zagen de afgelopen dagen al voldoende activiteit.

Onze overbuurman heeft zijn koeienvolk (allemaal dames, ik heb niet een stier gezien) vandaag binnen gehaald. Ze staan los in een redelijk ruime stal, worden verwarmd door een waterig zonnetje en vreten vol overgave van het groenige hooi uit eigen kweek.

De dames moeten kennelijk nog wennen aan haar status als stalvee. Ze loeien onafgebroken en vol overtuiging, maar op den duur lijkt het een beetje op zeuren…

Ellen ging toch maar een kijkje nemen en schoot wat foto’s. Ik hobbelde achter haar aan en liep bijna op tegen de overbuurvrouw van twee deuren verder. Ze droeg een papieren klaproos op haar revers, ze is Engels.  Ik dacht: verdomd, het is écht november en nauwelijks hoorbaar fluisterde ik: In Flanders Fields the Poppy’s blow. Buurvrouw schonk me haar allerzachtste glimlach…

©paul

 

De Jongste Bediende en andere genoegens…

Piëta, Kathedraal Névers...We hielden ons vandaag ledig met écht oude zaken; met cultuurgoed van lang voor onze eeuw.  Awûh kneut, heet dat in het jargon van onze Jongste Bediende. Hij bedoelt dan dat zaken ouder zijn dan hijzelf, en dat ze daarmee, of daardoor, automatisch hun belang verliezen. Vandaag overigens viert de Jongste Bediende zijn zoveelste verjaardag, je wilt niet weten de hoeveelste; awûh kneut…. 

Ach, wij feliciteren de Jongste Bediende uit de grond van ons hart; we wensen hem nog een eeuwigheid aan jaren en een niet te slopen gezondheid. Zijn ideeën over ouderdom, anders dan die van hemzelf, delen wij evenwel niet!

Wij waren in de stad Nevers, metropool aan de rivier de Loire, in het zuidwesten van Bourgondië. We bezochten het Hertogelijk Paleis en groetten er de Zwaanridder Lohengrin. Die Oer-Duitse mythologische figuur stond pront vereeuwigd op de voorgevel van het gebouw. De Heren en Dames van Kleef (Kleve bij ons om de hoek)waren namelijk aan het eind van de middeleeuwen een tijdje baas in deze contreien. Vandaar dan ook het zwaanmotief in het wapenschild…Zwaanmotief in Bourgogne...

Ook bezochten we het Musée de la Faïence à Nevers. Hebben wij ons Delfts Blauw, de Fransen hebben hun Bleu de Nevers. Al met al is het een tamelijk volks aardewerk en daarmee, wat ons betreft, aantrekkelijker dan het klassieke Delfts… Geen foto’s, dus je moet het doen met de link…

Blijft over die foto in de kop. Een Piëta, uitgehakt in steen en daarna beschilderd (gepolychromeerd). Jesus is intussen morsdood, zoveel is duidelijk. Zijn moeder, immer jong afgebeeld, betreurt de dood van haar zoon. Ze oogt smartelijk, ze beleeft de ellende van de moord op haar oogappel tot in het diepst van haar wezen, dat kun je zien.

Iemand maakte dit beeld, ergens in de dertiende eeuw, een laatste uiting van Romaanse kunst. In de kathedraal van Nevers waren er nog andere plaatsen waar tweederangs heiligen van later datum prominent werden tentoongesteld. De droevige moeder en haar overleden zoon moesten het doen met een lege kapel, tegen een achtergrond van kale, kille blokken steen. Wij schaamden ons een beetje…

© paul

 

Kalfskop in zurige dragonsaus…

IMG_6113
Ik zie het bij ons zelden aangeboden, maar in Luxemburg en delen van België behoort het bij het standaardassortiment van de betere slager: Kalfskop, of Tête de Veau zoals ze het liever noemen.

(In ons Limburg vind je ook Tête de Veaux (met een x ?), maar die wordt bereid met allerhand kalf, tomaat, gelei en paprika. Afhankelijk van wie het maakt levert het iets heel lekkers op, maar het is wel anders…)

In Frankrijk vind je Kalfskop overal. Het is gewoon een chique manier om resten van het kalf te verwerken. En ook hier geldt: hoe beter de slager, hoe smakelijker het gerecht. En als je dan een slager kiest die zijn bedoening drijft onder de rook van de op één na belangrijkste Charolaisveiling van Frankrijk, dan kan er nog nauwelijks iets fout.

Vlees van de kalfskop gebruiken ze; tong, wang, onderhuid, (zelden) hersens en wat er zoal verder nog losgeweekt kan worden van een gepocheerde kalfskop. In grove stukken wordt het vlees gehakt. Het gaat dan in een terrine en wordt samen met gelatineuse vocht tot een geheel versmolten en definitief gegaard. Vervolgens snijdt men het in plakken.

Er hoort dan een saus bij van sjalotjes, peterselie, eieren, dragon en kappertjes. Mosterd en olie mogen niet ontbreken, bieslook ook niet, en de natuurlijke basis voor de saus is een mix van rode en witte wijnazijn. Enfin…

Je eet de kalfskop warm, koud of lauw. Het is maar net waar en wanneer je hem gebruikt (en wat je voorkeur heeft). Een glas stevige witte wijn maakt de maaltijd tot een feestje. Ik dronk er een fors glas (enfin, twee,..)  Bourgogne Côte Chalonnaise bij. Een wat boerse witte wijn, maar pittig en lekker…

Dus: de volgende keer dat je door Frankrijk jakkert stop je bij die Topslager. Je koopt er van-alles-en-nog-wat, maar óók een paar plakken Kalfskop (met saus!). Je jakkert nog een stukje door en stopt dan ergens in niemandsland. Je luncht met je geliefden, brood en kalfskop, en drinkt er een mooi glas bij. Je valt bevredigd in slaap en wordt de volgende dag pas weer wakker. Dat is toch vakantie…

© paul

 

Van tegeltjes ringeloren en andere genoegens…

Haardtegels...
Ook al ben je er je mogelijk niet van bewust, de techniek van het ringeloren kwam je beslist al meermaals tegen. En ik bedoel dan niet ringeloren in relationele zin, waarbij de ene de baas speelt over de andere… Ik bedoel ringeloren als pottenbakkerstechniek.

Even ter herinnering. Het gaat als volgt: je neemt een bakje met een tuitje. Daarin doe je vloeibaar slib. Door het slib via het tuitje op ongebakken keramiek te laten sijpelen kun je tekeningen maken, of decoratieve ornamentjes. Je zorgt daarbij dat het slib een duidelijk andere kleur heeft dan het ongebakken kleivoorwerp. Vervolgens bak je het gedecoreerde keramiek, liefst met een laagje glazuur erover. Het is al een heel oude techniek, maar ze wordt nog steeds toegepast in het volkse aardewerk van Portugal, Spanje, Mexico, Noord-Afrika, enfin, ga zo maar door. Het levert versiersels op zoals ze te zien zijn op onze tajine… Je kunt de decoraties zelfs voelen, ze liggen óp het oppervlak van het keramiek.

Het tegeltableau, zoals hierboven te zien, bevond zich in de schouw van een boerderij in het Openluchtmuseum Bokrijk in het Belgisch-Limburgse Genk. De decoraties zijn deels geringeloord, deels ingelegd. Ellen fotografeerde het tableau toen we er in het voorjaar een bezoek brachten aan het museum.De boerderij stond oorspronkelijk in het West-Vlaamse plaatsje Hoogstade.

Ik ken dat soort tegels wel, maar niet als haardtegel. Bij mijn weten zijn het vloertegels uit het Noordwestelijk deel van Frankrijk, uit Picardië, uit Frans Vlaanderen. En natuurlijk ook uit Belgisch Vlaanderen. Het Nederlands Tegelmuseum heeft er een stel in haar collectie. Het leeuwenmotief (Vlaamse leeuw?) en de Franse lelies komen vaak terug in dit soort tegeltjes. Een prachtig staaltje van volkse kunst. Ik had al eens op een veiling op een paar van die tegeltjes geboden, op vloertegeltjes wel te verstaan. Uiteindelijk ontgroeide de oplopende prijs de mogelijkheden van mijn beurs.

Ik vroeg voorzichtig aan de suppoost of deze tegeltjes wel op hun plaats waren in die schouw. Oude haardtegels zijn kostbaar en vaak in slechte conditie omdat ze jarenlang hebben blootgestaan aan vuur, walm en roet (het gebruik van metalen haardplaten vóór de tegels bood bescherming en was beslist geen luxe…). Had men hier niet pragmatisch gekozen voor mooie, maar minder kostbare tegels, met een vette knipoog naar de authenticiteit?

De suppoost had echter alle vertrouwen in de conservatoren van het museum. Die zouden toch geen vloertegels in een haard laten metselen, hoe kwam ik erbij… Tsja, en toen wist ik het ook niet meer.

Bokrijk...

In de vroege herfst bezochten we Museum Bokrijk voor de tweede keer dit jaar, we hadden in de lente nog een en ander laten liggen. En natuurlijk gingen we even kijken naar het mooiste tegelwandje van het museum. We troffen het aan zoals op de foto.

Eén seizoen stoken had een diepzwarte tekening achter gelaten op de wand, de tegels zagen er volkomen verruïneerd uit. Ik probeerde een tegeltje schoon te maken, maar het leek alsof het roet in het oppervlak van het keramiek was geëtst. Nu werd er op fijn  betegelde wanden ook in het verleden zelden rechtstreeks gestookt, maar uiteindelijk kon het keramiek wel wat hebben, mist het goede haardtegels betrof. Vloertegels waren gemaakt om een ander doel te dienen.

© paul

Oogst 2015…

Oogst 2015...
Enfin, citroenboontjes voor de lekker, Groningse pronkbonen voor de mooi en monstransboontjes voor de eeuwigheidBorlottibonen zijn er voor de mooi, de lekker én de eeuwigheid, maar die zie je even niet liggen, die zijn al gedroogd en verpakt…

Je vroeg je af hoe het met de oogst was dit jaar? Ach, je ziet het, de gedopte boontjes mogen drogen op tafel. En dit is slechts een klein deel van het totale scala aan voedsel en andere genoegens dat de tuin aan de Witte Brug noemero vijf dit jaar opbracht.

Marleen en de Jongste Bediende zijn er eigenlijk de hele zomer zoet mee geweest, met die tuin. Schoot er in het voorjaar nog ‘ns een dag over die in ledigheid versnoept kon worden, de zomer betekende werk. Geen vakantie; werk!

Aardappelen en ajuinen, pepers en paprika’s, bonen en boontjes, selderie en peterselie, vlinderstruiken en anemonen, digitalis en zonnebloem, dahlia’s en rozen. Om maar eens wat te noemen…En dan waren er nog de hagen en heggen, de platanen en de elzen, de berk en de notenboom, het gras en het gazon. En natuurlijk de plantage zaailingen van allerhand allooi. Man-o-man, wat een werk.

Over de oogst van dit jaar zijn ze wel te spreken op de Witte Brug. Behalve dan dat het veel te veel is voor hullie tweeën. Je kunt dus dezer dagen de Jongste Bediende het dorp zien doorkruisen, peddelend op zijn transportfiets, de boodschappenkist afgeladen vol met ui en pieper. Hij bezoekt zo de vrienden en vriendinnen en laat op elke plaats een paar maaltjes onbespoten groenten achter. Zij blij, hij blij…

Ach, ik moet het nog hebben over die mosterdzaadplantage, die ze er dit jaar bij hebben gekregen, en ik moet het nog hebben over de talloze boeketten dahlia’s die er de afgelopen weken op het Ministerie belandden. Maar dat is voor een volgend artikel.

Die Borlottibonen, daar ga je snel wat van horen. Ellen heeft een deel van de nieuwe oogst in de week gezet, we zullen ze vanavond eten, op de een of andere manier…

© paul

Hertog Jan Ongekend HJA 15/1…

Hertog Jan...

Ze hadden hun publiciteit goed voor elkaar, daar bij Hertog Jan in Arcen (en bij de multinational die op de achtergrond meegluurde), dat was me al verschillende keren opgevallen. Zo ook nu weer…

Wat is het geval: Hertog Jan had in de brouwerij een aantal prachtige koperen brouwketels min of meer in de etalage staan; de modernere roestvrijstalen vaten bevonden zich meer uit het zicht (althans zo herinner ik ‘t me). En dat ze konden brouwen hadden ze allang bewezen bij Hertog Jan. En aangezien Speciaalbieren hot zijn, populair bij een steeds grotere groep bierdrinkers, -proevers en -culie’s, hadden ze bedacht bij Hertog Jan dat ze hun natuurlijk aandeel in die markt konden versterken. Drie keer per jaar zou er een brouwsel uit één van de ketels komen, vervaardigd naar een speciaal voor deze gelegenheid ontworpen recept, slechts één maal gebrouwen en op is op. Naast de Speciaalbieren die Hertog Jan traditioneel brouwde zou dit hun nieuwe en unieke bijdrage worden aan de bierhype

Voorwaar een straf plan, en hoewel niet volstrekt uniek, toch op z’n zachtst bijzonder voor een brouwerij met de status van Hertog Jan. Het gonsde dan ook direct en overal in het wereldje van bierliefhebbers. Zoals gezegd, ze hadden daar in Arcen hun publiciteit aardig voor elkaar. Het bier zou te verkrijgen zijn via de Speciaalhandel, in enkele Biercafé’s en het werd geleverd via Jan Linders Supermarkten. Vriend Jan tikte op de eerste dag van uitgifte twee flesjes op de kop en vrij spoedig daarna proefden wij.

Voorwaar een mooi bier. Zacht, mild en uitgebalanceerd, zoet-zuur-bitter in een harmonieus evenwicht. De moderne ziekte van overdreven en zwaar aangezette smaken is geheel voorbij gegaan aan dit bier. Afzonderlijke smaakmakers proefde ik niet, hooguit een tikje vanille. De geur is niet sterk, maar aangenaam en hij ontwikkeld zich naarmate het bier langer open staat. Ik rook wat vers gesneden gras. De kleur van het bier is van het aangenaam rood waar Hertog Jan patent op lijkt te hebben. In alles overigens verraadt dit bier dat het uit de brouwerij in Arcen komt, elke liefhebber zal er Hertog Jan in terugproeven. Het alcoholpercentage is 8,4 % en het bier zit verpakt in een stenen kruikje van een halve liter inhoud. Verder is het bier in een feestelijk doosje verpakt en krijg je er een chique begeleidend schrijven bij. Prachtig bier, dat zondermeer…Amalia in Hertog Jan...

Blijft evenwel het debacle van de prijs: je betaalt voor één flesje bier € 15,- (vijftien euro) in de supermarkt (over wat de Horeca gaat rekenen moet ik maar helemaal niet nadenken). Wat in godsnaam rechtvaardigt zo’n bedrag voor 50 centiliter bier. Mijn enthousiaste beschrijving hierboven? Het feit dat ze écht iets moois hebben gemaakt bij Hertog Jan? Ik weet het niet lezer. Er zijn mooie klassieke Belgische bieren die met gemak de competitie met dit bier aankunnen, en hun prijs beloopt geen € 5,-. Er zijn moderne Belgische (en in mindere mate Nederlandse) bieren die nauwelijks onder  doen voor dit Hertog Jan. En die worden tegen gewone mensen prijzen aangeboden.

En ik weet wel dat de brouwers van Speciaalbieren de tijd meehebben, dat Speciaalbieren een hype zijn en dat Biersnobs met gemak belachelijke bedragen uitgeven voor bijzonder snoepgoed (600 dollar voor een krat Westvleteren op internet, écht waar!). En natuurlijk kan ik bedenken dat extra zorg en kostbare ingrediënten kostprijsverhogend werken.  Maar ik geloof niet dat ik aan dit spel mee ga doen. En Vriend Jan ook niet. We zullen de toekomstige Speciale brouwsels van Hertog Jan missen, maar er zijn nu eenmaal grenzen…

Overigens, dat kruikje doet het goed als vaasje, dat dan weer wel. De dahlia heet Amalia.

© paul

 

Fin de collection…

Ricard...
Het was nog vakantie en het was bloedje heet. Ik schreef mijn artikel over de Ricard-verzameling en over dat éne favoriete glas. Het verhaaltje stond nog geen vijf minuten gepubliceerd of Titje reageerde. Zijn vriend Gijs joeg al jaren achter Ricard-parafernalia aan en dat glas, mijn glas, ontbrak aan zijn forse en uitermate serieuze verzameling (en nog een paar zaken, zo bleek later…).

Titje reageerde op mijn artikel via Facebook, waarop het intussen geplaatst was. Ik zat niet op Facebook, maar Ellen wel. Zij was dan ook degene die meteen terug schreef en zomaar mijn verzameling aan Gijs aanbood. Ik moest even slikken, maar het kwam niet geheel onverwacht; we hadden kort daarvoor een afspraak gemaakt met elkaar, om nu eindelijk eens werk te maken van het teveel in ons huis. Teveel boeken, teveel keukengerei, teveel serviesgoed, teveel films, teveel CD’s, enfin…

Ik nodigde dan Gijs uit om langs te komen en het werd zomaar een heel genoeglijke avond. Gijs blij, Ellen blij, en ik uiteindelijk ook. Eigenlijk is verzamelen voor een ander zeker zo leuk: je dient je jagersinstinct met hetzelfde fanatisme in te zetten, als ware de opbrengst voor jouzelf. Maar je hebt niet de last van catalogiseren, opslaan, afpoetsen, bewaken en eventueel verzekeren. En je maakt er iemand blij mee. Je schenkt slechts op gezette tijden wat spulletjes weg die je op slinkse wijze hebt verschalkt. Want de afspraak staat: het moet dubbeltjeswerk blijven. Het verzamelen is het doel, niet het bezit…

Uiteindelijk schonk ik Gijs zowat alle Ricardspulletjes, ook mijn favoriete glas. En ook die jaren vijftig glazen van de foto. Eén kannetje heb ik bewaard, je moet toch wat…

© paul

Weckmann…

Weckmann...

Ik was even in het grensplaatsje Goch, gelegen aan de Duitse zijde van de demarcatie. Ik had er eigenlijk niks te zoeken, maar ik moest er even uit. De plaatselijk bakker bood een broodpop aan, dat hoorde bij deze tijd van het jaar. Je vindt ze overal in het Rijnland, maar ook aan de Nederlandse kant van de grens, met name in Limburg. Ook de Pfalz heeft z’n eigen variant, evenzo de Elzas, Lotharingen en de Franche Comté.

In Goch heet het mannetje Weckmann, Herr Weckmann wel te verstaan, maar een paar kilometer verderop in Kleef laten ze de laatste n weg. Verder luistert hij naar de namen: Stutenkerl, Stutenmännchen, Kiepenkerl, Klaaskerl, Backsmann, Stutenmann, Piefekopp, Puhmann, Weckmännchen, Buckmann, Bauchmann, Kaiten Jais, Dambedei, Hefekerl, Ditz, Klausenmann, Griitibänz, Grettimaa, Elgermaa, Teigmännli, Grättimaa, Elggermaa, Baselmann, Wäge̩mǫǫn, Wäge̩man, Klooskäälsche, Flǫütewäk, Wäkman, Wëggemann, Weggemann, Kloskälche, Fleuteweck, Weckpopp, Wäge̩man, Koosmännke of Weggbopp.

In Nederland mag hij Piepekop heten, of Buikman, Wekkeman, Stevensman en Ziepesjprengert. In ons eigen Luxemburg spreekt men hem aan met Boxemänchen, (hoewel Ellen ervan overtuigd is dat ze hem in de Moezelstreek écht anders noemen). In de Elzas is het dan weer Männele en in de rest van Noord-Oost Frankrijk spreekt men van Jean Bonhomme. Zoveel namen voor zo’n simpel broodmannetje…

Het broodmannetje wordt gebakken van een eenvoudig gistdeeg dat tegenwoordig vaak wordt aangezoet. En je hebt mannetjes mét krenten en zonder. Het mannetje hoort van oudsher zowel bij Sint Maartensdag als bij Sinterklaas, hoewel hij tegenwoordig de hele Adventstijd wordt gebakken. (En ruim eerder dus ook…)

Al vanuit de middeleeuwen is bekend dat men in de Adventstijd broden in de vorm van menselijke figuren bakte, die men vervolgens schonk aan zieken, armen en behoeftigen. Katholieke werken van barmhartigheid dus. Maar in andere verhalen komen de Germanen uit de voorchristelijke tijd om de hoek piepen, met hun broodoffers rond de Midwinterwende.

De gewoonte om een stenen pijpje mee te bakken stamt uit onze contreien, het is typisch Rijnlands. Hoe lang en waarom dat gebeurt geeft voedingsbodem tot allerhande speculaties. De gewoonte zou ergens uit de 17e of 18e eeuw stammen en ermee te maken kunnen hebben dat het Protestants volksdeel zich actief bezig hield met het ontheiligen van Katholieke symbolen. Door het broodmannetje een pijp mee te geven maakte je van een oorspronkelijk religieus symbool een doodgewoon mannetje.

In oktober 2007 schreef ik al eens over Herr Weckmann. Het stukje heeft niet zoveel om het lijf, maar we kregen er een hele hoop schitterende reacties op; een paar uit Duistland en een aantal uit Limburg. Die reacties zijn voor eeuwig verloren gegaan door toedoen van een slechte weblog-aanbieder.

Enfin,.. ik kocht dat broodmannetje voor onze Jop, maar die kan er natuurlijk nog niks mee. Die is nog in het stadium van kleine brokjes brood met jam van oma

Ach het schijnt vaker voor te komen, irrationaliteit bij beginnende grootouders. Het schijnt ook weer over te gaan…

© paul

P.s.: Weck is overigens Oud-Duits voor een deeg van water, gist en bloem…