Eén week verbleven we in de Morvan, het stiefkind van de Franse Bourgogne. We huurden er een huisje, het was voor ons de eerste keer dat we zoiets deden voor ons tweeën. We wilden onderzoeken of dit een toekomstige vorm van vakantie vieren kon zijn, aangezien kamperen met tent of caravan problematisch werd en een camper niet in ons wereldje paste. Enfin,.. het werkte en we waren in alle opzichten tevreden.
Hoewel er door de eigenaar nog een en ander te verbouwen viel aan ons huisje was het er leefbaar en schoon. Het sanitair was prima, de bedden bleken hard genoeg, een goed bruikbare keuken voldeed ruimschoots aan onze behoeften en er was een houtkachel die met een beetje inzicht de hele boel warm stookte. Hier was te leven naar onze standaard… Ach, en dan de niet-materiële zaken, we kregen ze er zomaar bij.
Eerst en vooral was er een uitermate vriendelijke sleutelbewaarder. Hij trad op als gastheer voor de huiseigenaar die ergens anders verbleef. Hij maakte het ons gemakkelijk en zichzelf moeilijk door consequent Engels te spreken, van dat prachtige Franse steenkolenengels. Hij had een fles witte Bourgogne voor ons klaar gezet en een beetje in voren gestookt, om de kilte uit het huis te halen.
Later in de week kwam hij nog eens informeren of alles naar wens was. Bij die gelegenheid bracht hij een boek mee, een kleinood over een bijzonder fenomeen in de omgeving. Hij had ons (steenkolen)Frans voldoende bevonden om de tekst van de lectuur in zijn moerstaal te ontcijferen en schonk ons het boek, met de complimenten van de rest van het dorp. En omdat hij dacht dat we wel van walnoten hielden had hij een zakje meegebracht. Ze kwamen uit de Ardéche, vrienden van de sleutelman hadden ze daar het afgelopen weekend geraapt. De man heette overigens Bach met z’n achternaam. Géén familie, écht niet; hij was zo Frans als Adamo…
De omgeving straalde een ongekende warmte uit, alles kleurde zoals we het nog nimmer zagen; het was oker, het was rood, roestbruin en warm. We kenden de stralende beukenbossen van Luxemburg, maar dit was anders… Alles vlamde, alles broeide, één overweldigend waas van verzengende gloed. Ik zei: Indian Summer. En onze sleutelbewaarder lachte van oor tot oor: Ja, die hebben wij dus ook…
Ons huisje lag in het Midden van Niets. En ook in de verre omgeving was er geen stad of dorp te bekennen. Je mocht dat vervelend vinden, maar je had er per slot voor gekozen. De dichtstbijzijnde bedoening was zeven kilometer verder en een serieuze gemeenschap woonde nog eens een stuk verderop. Wij vonden het geen bezwaar. In de nacht had je wel de mooiste sterrenhemel, nergens kwam er strooilicht vandaan. Het was alweer jaren geleden dat ik zo de Melkweg zag…
Vanaf onze stek bezochten we twee musea, een fontein, vier kerken en een veemarkt. En ook een chocolatier, twee kunstmeren, drie kastelen en een overleden kok. We aten en dronken er zoals je doet in Bourgogne. En we namen ons al snel voor om hier nog vaak terug te keren…
© ellen-paul