In Flanders Fields…

unike Poppykrans...
Duizend maal excuus voor de tijdspanne tussen dit artikel en het vorige,  want juist in deze dagen voor de Kerst bezoekt men het Ministerie massaal (ruim twaalfhonderd unieke bezoekers per dag..). En dan staat er niks nieuws op de site…

Enfin, eerlijk is eerlijk, ik nam een slag om de arm en verwittigde je van het feit dat we het razend druk hadden (zie vorig artikel). Simpelweg komt het erop neer dat we er even niet waren. We verbleven in de Westhoek, het deel van Vlaanderen dat de Eerste Wereldoorlog in z’n meest heftige vorm te verduren kreeg. Met name de stad Ieper en de dorpjes daaromheen moesten het in ultimo ontgelden. Alles ging plat, geen steen stond meer op de andere…

En in dat stadje Ieper verbleven wij, honderd jaar na dato; we waren er met Ans en Vriend Jan. We woonden in een appartement, gelegen op een paar honderd meter van de Grote Markt en elke avond werd er de Last Post geblazen aan de Menenpoort bij ons om de hoek. We verbleven er omwille van het raadsel van de Eerste Wereldoorlog, maar er was meer…

Het beroemde (beruchte) bieretablissement De Twaalf Apostels was gevestigd aan de kop van onze straat, we werden er stamgast. Verder aten we er van alles in die stad en de kwaliteit was Vlaanderen op z’n best: van goedburgerlijke maaltijden tot exquise gerechtjes…

We zwierven door de Westhoek, deels op aanwijzing van (andere) Ans en Alex en we bezochten al die plaatsen die deel uitmaken van dat schuldig landschap (quote Armando); Langemark, Poelkapelle, Zonnebeke, Sint Jan, Poperinge…

Enfin, natuurlijk deden we ook Westvleteren aan. En bij uitzondering ging het daar niet over die Gruwelijke Oorlog, maar was het de verlokking van het Beste Bier ter Wereld, die ons oponthoud bepaalde. Maar daarover later meer.

Een verblijf in de Westhoek, in Ieper, is een onvergetelijke belevenis. Het kan niet anders dan dat je geïmponeerd, geëmotioneerd, gedesoriënteerd en geïndoctrineerd raakt. En passivist wordt. Het was heftig en wij werden er stil van…

Ps.: de foto toont een krans van kunststof klaprozen, hét symbool van het respect voor, de herdenking van, en het eerbetoon aan al die gevallenen in The Great War (La Grande Guerre, Der Grosse Krieg).

(Voor de goede orde: vanaf morgen volg je op deze web site ons gedoe met het aanstaand Kerstdiner en de festiviteiten daar omheen. Het gaat allemaal goed komen, zoveel is zeker…)

© ellen en paul…

Kersttip: Risotto met truffel…

risotto met truffel
Of het er dit jaar nog van komt om meer kersttips te publiceren op deze website valt te bezien. We hebben het de komende dagen nogal druk, en dan wil het werk op het Ministerie er nog wel eens bij inschieten. Maar vandaag heb ik er in ieder geval eentje: Risotto met truffel.

Over de verwerpelijkheid van koken uit pakjes en zakjes vond je al regelmatig artikelen op deze plaats. Maar er zijn altijd uitzonderingen die de regel bevestigen; Ellen schreef al eens over haar avonturen met truffelrisotto. Het komt uit een pakje en je hoeft je er in het geheel niet voor te schamen.

Het beoogde pakje (of zakje, wat je maar wilt) komt van een bedrijf dat zijn oorsprong heeft in Italië maar sinds 2004 ook een onderkomen betrekt in België. Het bedrijf luistert naar der naam Le Palais de la Truffe/ Eurotruffe. Je kunt hun Risotto à la Truffe bestellen via internet, maar in België en Luxemburg wordt die ook rond de feestdagen aangeboden in een aantal supermarkten (Cactus, Cora, Match en mogelijk nog andere, maar daar heb ik geen weet van). De prijs is om en nabij € 8,- voor 170 gram rijst met paddenstoelentoevoeging. Het uiteindelijk gerecht voldoet als hoofdgerecht voor twee personen, als voor- of tussengerecht kun je er veel meer mensen mee bedienen.

Niet is de inhoud van dit pakje al voorgegaard, je moet er zelf nog even aan werken. De ingrediënten zijn vacuüm getrokken in plastic. De inhoud bestaat uit eersteklas Carnarolirijst, de Rolls-Royce onder de risottorijsten uit Lombardije en Piemonte. Vervolgens bevat het zakje (minder dan een half procent) Zomertruffel, aangevuld met eenvoudige Champignons. Truffelaroma maakt de zaak compleet.

De manier van bereiden wijkt af van die van de traditionele risotto, maar wanneer je je aan de instructie op het pak houdt komt het allemaal goed. Wel wil Ellen gezegd hebben dat je beter iets van je eigen fantasie kunt toelaten om er een écht hemels gerecht van te maken.

De instructie spreekt van 700 ml. water waarin je de rijst moet koken. Maar een stevige runderbouillon, een geurige kippenbouillon of een zelf getrokken groentebouillon maken het écht lekkerder. En wanneer je geen bouillon hebt, en dus afhankelijk bent van bouillonblokjes, ga dan eens te rade bij onze Poolse medelanders. In hun grutterswinkeltjes vind je bouillonblokken met paddenstoelensmaak, prima spul. Ellen opteert voor een extra scheutje witte wijn.

Over het vervolg zijn Ellen en de producent van het pakje het roerend eens: er moet goede boter door, en niet een klein beetje! De producent spreekt vervolgens van de toevoeging van enkele schilfers Parmezaanse kaas. Ellen is van mening dat er flink wat kaas door het gerecht mag worden gemengd, en ook met de schilfers hoef je niet te zuinig te zijn. Ik ben het volmondig met haar eens.

© paul

Spruitjespuree…

Spruitjespuree...

Ach het spruitje.., ‘t blijft toch maar kwakkelen met dat groentje. Als kind werd je er beroerd van en op latere leeftijd, nadat je door schade en schande geleerd had dat die kleine kooltjes ook lekker kunnen zijn, kwam het er nog nauwelijks van om ze onder te brengen in je dagelijkse maaltijden. Zo gaat dat hier, en naar ik hoor gaat het zo op heel veel plaatsen.

Op de een of andere manier blijft er een negatief luchtje hangen om het spruitje (spruitjeslucht…). Terwijl, ik zeg het nogmaals, het eigenlijk een heel lekker groentje kan zijn. Zeker wanneer je de moeite neemt om er wat extra aandacht aan te besteden. Je hoeft écht geen tovenaar te zijn om Turkse spruiten met yoghurt op tafel te brengen. En het gerecht dat we ooit eens Venetiaanse spruitjes zijn gaan noemen heeft een vaste plaats bij onze tafelvoorkeuren gekregen. Ook dat is geen al te ingewikkeld gerecht, maar wel verschrikkelijk lekker.

Ik kijk regelmatig uit naar spruitenrecepten, maar je vindt ze slechts mondjesmaat. Ik was dan ook aangenaam verrast toen ik in het onlangs verschenen culinair standaardwerk De Grote Kleyn in de rubriek Kool een recept trof voor de minikooltjes .Salsa van spruitjes en salie noemt Onno Kleyn het gerecht. Het klinkt wat prozaïscher dan Spruitenpuree, maar het gaat over hetzelfde recept.

  • 250 gram (schoongemaakte) spruiten,
  • 8 blaadjes salie, fijngehakt,
  • 2 tenen knoflook, fijgehakt,
  • 10 eetlepels olijfolie van de beste soort,
  • peper en zout uit de molen,
  • kneepje citroensap.

Kook de spruiten beetgaar. Onno Kleyn geeft daar een minuut of acht voor, maar hij zegt erbij dat je in de buurt van je pannetje moet blijven en op tijd in je groenten moet prikken. (Té gaar is zonde, je puree zal te kledderig worden.) Giet de spruiten af en spoel ze grondig onder koud water om het garen te stoppen. Draai de afgekoelde spruiten in een keukenmachine tot een puree (salsa). Het hoeft niet helemaal glad te zijn, een beetje structuur mag best. Bak dan in een steelpan de salie en de knoflook exact 30 seconden (moet van Kleyn) in 2 eetlepels olie. Voeg de spruitenpuree toe, meng en draai het vuur uit.

Je kunt nu de rest van je maaltijd bereiden. Tegen de tijd dat alles klaar is warm je de spruiten zachtjes op. Heb je de goede temperatuur bereikt, maak dan het gerecht af met peper en zout, meng de resterende olijfolie erdoor en voeg naar smaak wat citroensap toe. Vorstelijke groente…

  • Opmerkingen:
  • Wanneer je twee eetlepels olie gebruikt om te bakken, houd je er dus acht over om door je puree te mengen. Wij vinden dat rijkelijk veel. Maximaal zes lepels voldoet voor ons.
  • Als bijgerecht voldoet de hoeveelheid voor 4 personen.
  • Heb je geen keukenmachine, dan kun je de staafmixer gebruiken. Let er bij het pureren op dat je een beetje structuur overhoudt.
  • De hoeveelheid groente was teveel voor onze maaltijd. Ik heb de volgende dag het restant door een beetje aardappelpuree gemengd. Ook dat leverde een prachtig gerecht op. Zo simpel, zo lekker…
  • Over de culinaire bijbel De Grote Kleyn kom ik heel binnenkort nog te schrijven.

© paul

Sinterklaastaart en andere genoegens…

Sinterklaastaart...Op 6 december vieren we de verjaardag van Sinterklaas, zo dacht ik mijn hele leven. Maar nu blijkt die datum in werkelijkheid te corresponderen met de sterfdag van de Goedheiligman. Nou ja…

Maar ach, dat speelde zich allemaal zo’n 1800 jaar geleden af, dus zoveel maakt het intussen niet meer uit. De avond van 5 december is natuurlijk veel interessanter. Dan vieren we Pakjesdag (niet te verwarren met pèkskesdag, want dat is een lokaal carnavalsgebruik van de Zwarte Kabouter Bende…). Gisteravond was het bij Jop thuis Pakjesdag. Met twee oma’s, twee opa’s, twee ouders en natuurlijk de Kruimel zelf.
Jop en z'n oma-oma...

Voor de gelegenheid had Jobs moeder (het Kind) een taart gebakken. Een taart met een kruimelige kruidnootachtige bodem, en heftige roomvulling en versieringen van chocolade en kruidnootjes. Een ware calorieënbom, maar verrassend en heel smakelijk.
De taart vond gretig aftrek bij het klein gezelschap, Jop echter taalde er niet naar. Hij had zich, behalve aan wat zandkoekjes en een pepernoot, tegoed gedaan aan échte Brabantse worstenbroodjes, hij kaande er zo twee weg. ‘n Beetje brood bleef over, maar de worst verdween onverbiddelijk in zijn gestel. Het jong is een ras-carnivoor, dat zit in z’n genen ingebakken. Dat heeft-ie van zijn vader en van z’n oma.

Rest me nog te vertellen dat Jop het merendeel van de avond doende was om zogenaamde kopjes thee en koffie uit te schenken uit zijn nieuwe serviesje. Met zogenaamde melk. En als je hem dan heel lief aankeek kreeg je een zogenaamd suikerklontje. Eén slechts, Jop is niet zo van zoetigheid, maar dat was je al wel duidelijk…

© paul

 

Gedroogde chilipepertjes…

Gedroogde chilipepers van de Witte Brug...
Ik weet niet hoe het bij jullie was, maar hier mochten we ons verheugen op een overdadige peperoogst. Van de twee plantjes die achter in de tuin logeerden plukten we met gemak een vijftig vruchten.

Op de Witte Brug, bij Marleen en de Jongste Bediende, was het helemaal kassa. Ergens in de moestuin plantten ze een rijtje peperplantjes, alles uit eigen kweek. De overdadige opbrengst die die plantjes genereerden zou voldoende zijn om een aantal Molukse families voor een heel jaar te voorzien van verse pepers. Man-oh-man, wat een oogst.

Een deel van de oogst is ingevroren, dat gaat prima. Een klein deel is intussen al verwerkt in de dagelijkse kost, en een deel heb ik gedroogd en daarna vermalen tot fijne chilivlokken.

De kleur van de pepers op de foto lijkt een beetje raar, maar dat komt doordat die vruchtjes volledig zijn ingedroogd. Het oogt heel wat, maar in feite is het niet meer dan een flinterdun huidje wat je ziet. Ook de zaadjes en de zaadlijsten zijn kurkdroog. Al het vocht is eruit en de vruchtjes wegen dan ook nog nauwelijks iets.

Het drogen gebeurde heel simpel, op een vloeipapier boven de verwarmingsradiator. Ik heb ze daar een paar weken laten liggen. Daarna maakte ik ze schoon en verwijderde ik het merendeel van het zaad en de lijsten. De huidjes werden grof gescheurd en belandden in de blender. Even laten draaien en je houdt fijne vlokjes over, klaar voor gebruik.

Het is aan te raden om bij zulk een klus plastic handschoenen te gebruiken, je voorkomt daarmee ongelukken. Ook zorgvuldig schoonmaken van de gebruikte apparatuur en messen is geboden. Door het fijnmalen komt er ook peperstof vrij, venijnig spul. Ik dacht dat ik heel zorgvuldig te werk was gegaan (en dat was ook zo), maar zag mezelf dan toch proestend terug boven het aanrecht. Ik kreeg er meteen een snotneus van…

Hoe heet het spul is moet proefondervindelijk worden uitgevonden, ik had geen zin om de capsaïnewaarde te bepalen, dat is veels te veel werk, als je het thuis überhaupt al voor elkaar krijgt. (De capsaïnewaarde geeft aan hoe heet een peper is en wordt uitgedrukt in cijfers op de schaal van Scoville.)

Ik heb intussen een nieuwe lading pepers te drogen gelegd en Marleen komt vandeweek met nog eens een zak die ook op deze manier geconserveerd dient te worden.  Binnenkort zitten we dus met een overdaad aan chilivlokken, maar ja, je moet toch wat.

Het zal wel weer uitdelen worden, maar dat is geen straf…

© paul

Schouderkarbonade, gestoofd in Gerardus Wittems Herfstbok…

Schouderkarbonade met biersaus...
Het is alweer een jaar of tien geleden dat ik het op deze website had over Gerardus Wittems Kloosterbier. Ik schreef er destijds lovend over en sindsdien koop ik het bier regelmatig, met name hun Dubbele. Wat ik nog niet kende was het Bokbier van Gerardus. Ik weet niet of het pas sinds dit jaar in het assortiment is verschenen, maar daar lijkt het wel op. De Gulpener Brouwerij, waar het gebrouwen wordt, vertelt er op haar site nog niks over.

Enfin, het bleek een heel behoorlijk herfstbok te zijn, een aanwinst aan het bokbierfirmament van ons landje. Laat ik hopen dat het een vaste plaats krijgt in het assortiment van de Gulpener Brouwerij, het is het waard.

Ook al stoofde ik nog onlangs runderstaartvlees in bokbier, ik vond dat ik het best nog eens over kon doen. Maar nu met varkensvlees en met Gerardusbier. Het ging zo:

  • 2 schouderkarbonades (van onbesproken gedrag),
  • 1 gesnipperde ui,
  • 2 tenen fijngehakte knoflook,
  • 1 pijpje bokbier,
  • scheut room,
  • 1 koffielepel grove mosterd,
  • twee takjes tijm,
  • 1 laurierblad,
  • beurre manié (naar behoeven),
  • klont boter,
  • paar eetlepels vers gehakte peterselie,
  • peper en zout.

Dep de karbonades droog met keukenpapier en bestrooi ze aan beide kanten met peper en zout. Smelt een klont boter in een stoofpan (met deksel) en bak het vlees aan weerskanten aan. Haal het vlees uit de pan en houd het warm. Laat vervolgens de gesnipperde ui en de knoflook op een gematigd vuur mooi glazig worden. Strip de blaadjes van de takjes tijm en voeg ze bij de ui.  Wanneer dat is gebeurd leg dan het vlees terug in de pan. Schenk het bokbier over het vlees, doe er de grove mosterd en het laurierblad bij. Roer even om en laat het vocht aan de kook komen. Zet dan de pan met deksel op een heel laag vuurtje. Het vlees mag nu een uur stoven.

Haal het vlees uit de pan wanneer het gaar is en houd het warm. Kook eventueel het teveel aan vocht in de saus even in op een hoog vuur. Voeg dan de scheut room toe en wat van de beurre manié, zoveel dat de saus mooi bindt. Roer er vervolgens de peterselie door. Maak op smaak af met peper en zout. Dien op…

Aardappeltje erbij en wat lekkere gestoofde groente. Een stukje kaas en een kopje espresso toe.

  • Opmerkingen:
  • Een pijpje bier (33 cl) is nogal wat vocht. Ik vind het niet erg om op het eind van de bereiding dat vocht wat terug te koken, want je concentreert op die manier de smaak. Maar je kunt ook gewoon wat minder bier gebruiken.
  • Bokbier kan een wat bittere smaak geven wanneer je het inkookt. De room neutraliseert dat.
  • De beurre manié maakt dat je saus bindt. Hoeveel je gebruikt hangt een beetje af van hoe vloeibaar je saus is en hoe gebonden je hem uiteindelijk wilt hebben. Beurre manié maak je door gelijke delen boter en bloem goed te mengen. Dat gaat het best wanneer je de boter zacht laat worden en de bloem zeeft. Het kost je evenwel maar een paar minuten. Je hebt per keer niet veel nodig, de restanten bewaar je in de koelkast. De beurre manié blijft zo een hele tijd goed, en is steeds klaar voor gebruik. En je maakt er prachtig gebonden sauzen mee.

© paul

 

De Tiendschuur in Tegelen (L)…

Folklorebord...
Dinsdag is Museumdag in dit huishouden, dat komt nou eenmaal het best uit. De dinsdag is de dag dat we allebei doorgaans vrij zijn van arbeidsverplichtingen en ander ongemak, zodat we af kunnen reizen naar welk oord dan ook in een straal van pakweg tweehonderd kilometer van onze woonst. Ik neem op de koop toe dat de dinsdag dan ook weer de dag is dat al die Grijze Duiven afreizen naar al die musea in de verre omstreken. En dat ze er allemaal behagen in scheppen om mij voor de voeten te lopen. Ze storen mij…

(Ellen tekent bij mijn gemopper aan dat ik nog steeds, wanneer ik in de spiegel kijk, die Adonus zie van vijftien lentes oud, terwijl de werkelijkheid een mannetje toont dat vijftig jaren meer op z’n teller heeft staan en aardig getekend is door het leven, de stress en notoir drankmisbruik. Ik een grijze duif, hoe komt ze erbij?…) Enfin, die dinsdag dus… Het moest er weer eens van komen.

De dag was grijs en grauw, november op z’n best. En Ellen zat met haar rug tegen de verwarming, gehuld in een wollen kleed en met dikke Noorse sokken aan haar voeten, zich te verkneukelen bij haar lectuur, een krimi die ze geleend had van het Kind. Ellen ging de deur niet meer uit, zoveel was duidelijk. Terwijl ik toch écht een culturele uitstap had gepland. En aangezien ik ook graag een klankbord had bij elk museumbezoek nodigde ik dan Vriend Jan mee en samen reisden we af naar het zuiden.

Nou heb ik je al vaker verteld over mijn voorliefde voor kleine musea. Niet is het zo dat die musea ooit kunnen tippen aan het overweldigend rijke aanbod van het Rijks, het Stedelijk, het Van Abbe en zo verder enzovoorts. Maar dat is ook niet wat ik zoek in die kleine musea. Het gaat me daar om de kleine meesters en om de menselijke maat; en de rust die ze me brengen. De Tiendschuur in Tegelen is zo’n museum…

Tegelen, onder de rook van Venlo, was (is) van oudsher een pottenbakkerscentrum. Wanneer je heel kort door de bocht redeneert zou je kunnen zeggen dat ze daar in Tegelen de westelijke grens vertegenwoordigen van de Duitse Westerwaldkeramiekcultuur (héél kort door de bocht dan toch…). De ateliers en werkplaatsen leverden Keuls aardewerk; zoutgeglazuurde potten voor zuurkoolproductie, steengoed voor het inmaken van slachtvlees, voor de opslag van azijn, voor het dagelijks gebruik als eet- en drinkgerei. En ook werd er aan volkskunst gedaan. Volkse herdenkingsborden, sierpotten en een overdaad aan religieuze parafernalia, alles van heel katholieke signatuur. In museum de Tiendschuur toont men een kleine, maar bijzonder charmante doorsnee van die juweeltjes uit vroeger dagen. Daarvoor alleen al zou er eens een kijkje moeten nemen.Tentoonstelling Dutch Design...

Naast het vertoon van eigen historie lopen er altijd wisseltentoonstellingen in het museum. Doorgaans tonen die exposities hedendaags werk, op een of andere manier thematisch samengebracht. De tentoonstelling die nu actueel is heet Dutch Design en laat een aantal aspecten van het modern Nederlands kunstkeramiek zien, al dan niet industrieel uitgevoerd. Op de website van het museum vind je er een aardig inleidend artikel over. Klik hier…

De kommen en borden hierboven zijn van Hella Jongerius. Strak gegoten en scherp geglazuurd in een oogverblindend rood. Al sinds het begin van de vorige eeuw waren wij Lagelanders goed in strak en zakelijk porcelijn. En Hella Jongerius laat keer op keer in haar werk zien hoe dat moet. Alleen voegde ze in dit geval een wezensvreemd element toe: prachtig geschilderde bloemdecoraties in het kenmerkend blauw van de zeventiende en achttiende eeuw. De combinatie levert een vervreemdend, maar o zo spannend nieuw beeld op. Dutch design dus….

Enfin, ik vertel je dit verhaal om dat ik vind dat musea als Keramiekcentrum de Tiendschuur het verdienen nu en dan wat extra aandacht te ontvangen. Ik help er graag aan mee.

Het museum is onder gebracht in een van de bijgebouwen van Kasteel Holtmühle, dat stamt uit de 17e eeuw. De tuinen rondom het kasteel zijn een lust voor het oog. Je kunt in het museum met je museumjaarkaart terecht en ze schenken er een gratis kop koffie. En het volk is er zuiders vriendelijk…

© paul

 

Ragout van grijze (Hollandse) garnalen…

Ragout van grijze garnalen...
Het aanhoudend gezeur onzerzijds, elke zaterdag weer, aan het adres van onze vaste vishandelaar op de Helmondse markt leverde uiteindelijk dan toch het gewenste resultaat op. Afgelopen week had hij sinds lange tijd weer verse grijze (Hollandse) garnalen op de kraam. Ik kon wel een gat in de lucht springen. Ellen bestelde een pond, maar ik bood er overheen; een kilo moest het worden…

Het pellen vond ik geen vervelende klus, ik begon er vrijwel meteen aan. Van een kilo ongepelde garnalen hield je ongeveer 350 gram vlees over. De koppen en schokken gebruikte ik voor een eenvoudige bisque, een geurige garnalenbouillon. De gepelde garnalen waren voorbestemd voor een ragout, een gevuld pasteitje. Het is hier in huis de favoriete manier van garnalen eten (behalve dan misschien de garnaal als beleg op een verderfelijke witte boterham, vergezeld van een forse klodder mayonaise).

Alweer enige tijd geleden beschreven we de garnalenragout, tijd dus om het weer eens dunnetjes over te doen.

Voor vier personen:

  • 50 gram boter
  • 50 gram bloem
  • 1 sjalotje, zeer fijn gehakt
  • 750 ml bouillon (gebruik de garnalenbouillon)
  • een scheutje room
  • peper en zout en een bosje fijngehakte verse platte peterselie

Smelt de boter in een pan met een dikke bodem. Laat de sjalot er even zachtjes in uitzweten. Doe er de bloem in één keer bij en roer tot alle klontjes verdwenen zijn. Giet er dan de helft van de bouillon bij en roer met een garde tot je een gladde massa hebt zonder klontjes. Giet er dan beetje bij beetje de rest van de bouillon bij. Blijf steeds goed roeren. Wordt het om wat voor reden dan ook te nat dan moet je op een wat hoger vuur het vocht laten verdampen. Het water verdwijnt maar de smaak blijft altijd achter. Voeg zout en peper toe en laat de roux even zachtjes doorkoken.

Verwarm intussen de pasteibakjes in de oven (kant en klaar gekocht, of zelf maken van bladerdeeg). Voeg nu wat room bij de roux, de gehakte peterselie en de garnaaltjes. Het hoeft heus geen 350 gram te zijn. Wat je aan garnalen overhoudt kan bijvoorbeeld op een later tijdstip op die verderfelijke witte snee brood…

Verwarm nog even maar laat de ragout niet meer koken.

We aten er een eenvoudige salade bij en dronken een glas Luxemburgse Elbling van onbesproken gedrag.

Espresso toe.

© paul

(P.s.: Henk, proficiat met je nieuwe roedel…).

 

Het hondje van Ridder Girard…

Église Notre-Dame, Saint-Père-sous-Vézelay...
De Église Notre-Dame in Saint-Père-sous-Vézelay is geen grote kerk. Het is geen kathedraal, en niet is het een basiliek. Het is een luxe parochiekerk, op een of andere manier verbonden aan een middeleeuwse adellijke familie. Er zat kennelijk geld daar in Saint-Père; de kerk is opgetrokken in een stijl die later Flamboyant Gotisch is gaan heten. Men begon de bouw van de kerk in de dertiende eeuw en deed er vervolgens tweehonderd jaar over om haar te voltooien.

Nee, groot is de kerk niet, maar wel heel charmant. De kunstzinnige versieringen zijn wat onevenwichtig verdeeld over het bouwwerk, dat van zichzelf ook wat assymetrisch in elkaar steekt. Doorgaans is dat soort rommelbouw het gevolg van het feit dat er door de tijden heen verschillende bouwheren aan de kerk werkten, geen grote bouwheren, maar provincialen, kleine kunstenaars. Een aanbouw hier, een apsis daar en toen er weer wat geld was plakte men een losstaand voorportaal aan het gebouw. En juist dat rommelige maakt dit soort kerken zo aangenaam, zo onvoorspelbaar en zo menselijk van maat. Een lust voor de toeschouwer…

Van binnen is de kerk minder imposant, wat gewoontjes (we zijn bedorven door de neo-gotiek, we kennen het allemaal al wel). Binnen is nagenoeg alles wat dit soort kerken zo typisch middeleeuws maakt er door de jaren uit gesloopt. Elke generatie liet en laat haar stempel achter, en het wordt er nooit beter op. Gelukkig zijn er een paar grafzerken in de kerk ontkomen aan de sloopdrift van het nageslacht. Op alle grafstenen zit fors sleet, sommige zijn nagenoeg verwoest.

Op enig moment overleed de plaatselijke gezagsdrager Ridder Girard d’Auguy. Hij werd begraven in de kerk van Saint-Père en kwam er in het zijpad onder een steen te liggen. Ook zijn vrouw werd er bijgezet. Men beitelde in onvervalst picturale gotiek een afbeelding van mevrouw en meneer in de steen. En om een of andere reden ook de contouren van een hondje. Een vrolijk keffertje, te klein om als jachthond te dienen, laat staan dat het dier voor bewaker door kon gaan. Intrigerend toch? Waarom was dat beest zo belangrijk dat het een plaatsje kreeg op de grafzerk van zijn baasjes? Wapenfeiten, heraldiek of devote standjes, daar kon ik me wat bij voorstellen. Maar zo’n lullig hondje?..

Enfin, gelukkig viel Ellen de afbeelding op, ik was op mijn lompe wandelschoenen al over de zerk geklost, zonder dat ik het gezien had. Maar het blijft me nu almaar bezighouden en ik heb me voorgenomen om een en ander uit te zoeken. Ik had geen tijd voor brononderzoek, maar daar komt verandering in.

In het komend jaar zullen we een huisje huren in Saint-Père-sous-Vezalay, gelegen in de noordelijke punt van de Morvan, het nationale park in Bourgogne. Ellen heeft er een mooi onderkomen gevonden, gelegen aan de boorden van het riviertje La Cure en er is in die buurt zat te beleven. Je kunt in Saint-Père goed eten, weten we uit ervaring. En je kunt er ook behoorlijk eten, weten we ook uit ervaring. De belangrijkste wijnproducent van de Bourgogne-Vézelay huist in het stadje en er staat een brouwerij die voortreffelijke bieren tovert. Een aantal pottenbakkers oefenen er hun stiel uit en er wordt gefreubelt met huisvlijt. Er is een (nationaal) belangrijke archeologische site, gepaard aan een klein maar fijn museum met Keltische en Romeinse schatten. Enfin…

En iemand ter plaatse zal me toch het verhaal kunnen vertellen van Ridder Girard en z’n hondje: Tekko Taks in Bourgondië…

© paul

 

Bibracte…

Dakpan met pootafdruk...
Iedereen maakt het wel mee: er wordt een nieuw vloertje gesmeerd en nog voordat de cement droog is loopt er een argeloze wandelaar overheen. En de oude deur had zojuist een vers kleurtje gekregen en zat nu weer strak in de lak. In plaats van de klink te gebruiken grijpt de eerste de beste bezoeker direct naar het hout. Enfin, voorbeelden te over van dit soort ellende, en echt niet alleen uit het huidig tijdsgewricht.

Ergens in de oudheid lag de nog ongebakken dakpan te drogen. Het zal niet de bedoeling zijn geweest dat de hond zich ophield bij de tegeloven, of in ieder geval toch niet bij de kwetsbare, nog zachte pannen, maar het gebeurde toch. En de hond liet daarbij een onuitwisbaar spoor na. Of de pottenbakker blij was met de actie valt niet meer te achterhalen, maar uiteindelijk liet hij het er maar bij. Weggooien was ook zonde…

We bezochten vandaag het Museum van Bibracte, boven op de Mont Beuvray, in het zuiden van de Morvan in Bourgogne. Het museum vertelt het verhaal van de Gallische stad Bibracte die daar twee duizend jaar geleden lag, van het leven in die tijd en van de archeologische opgravingen die er sinds een eeuw gedaan worden over een oppervlak van 200 hectare.

En daar hing die dakpan in een vitrine. Er waren overigens ook tegels met pootafdrukken van kleinere honden. En ook eentje met de nalatenschap van een poes.

Het museum is nieuw, licht en aantrekkelijk. Het toont haar schatten op een moderne manier en er zijn gesproken teksten te leen, ook in het Nederlands. Ook kinderen zullen zich er prima vermaken.

© paul