Nachtgedanken op een vroege zondagochtend…

Het is half zes en ik heb, geloof ik, alles gedaan wat er gedaan moest worden. Rest me nog snel een stukje te tikken en dan is het alweer tijd om koffie te zetten voor mijn  eerste vroege vogels. En natuurlijk voor de collega die me af komt lossen.

Thuis gekomen zal ik nog een rondje maken met hond Max, Vrij Nederland en De Groene bij Jan en Ans in de bus stoppen en weer snel maken dat ik achter de kachel beland. (Hoewel, koud is het in het geheel niet.)

Ik pel dan een pond garnalen, die hebben we nodig voor het avondmaal. Daarna vers sap persen, croisantjes bakken en het koffiegerei klaarzetten. Tegen de tijd dat Ellen opkomt gaan de eitjes in de pan. Ik open een fles Muscadet uit de Loire en schenk me een glas in.

Ellen d’r ontbijt valt samen met mijn souper, zo gaat dat in mijn werkweekenden. Ik neem nog een glas, en mogelijk nog een. En dan kruip ik in bed en slaap een gat in de dag. Ik heb nog één werknacht te gaan…

Wat een voornemens hè. Als nu die vroege collega maar snel komt.

Ons Lief Vrouwke van Achel…

Toen dan zaterdagavond de laatste gasten het pand verlieten restte ons nog slechts een ommetje met Hond Max. We besloten het nuttige met het aangename te verenigen en deden op onze voornachtelijk tocht nog even café D’n Egelenburght aan. Glas Guinness drinken, een borreltje jenever. En nog wat bijpraten over de afgelopen Carnaval. Het was rustig in het café, Joke had alle tijd om aan te schuiven. 

Op enig moment kwam ook kastelein Martien van achteren gestiefeld. Hij wierp wat nonchalant een handvol snoep op ons tafeltje. Die man heeft wat met snoep, hij was in een vroeger leven banketbakker. En die nonchalance is gespeeld, dat zie je aan z’n pretoogjes.

Ik stopte snel twee snoepjes in mijn mond, Martien zou wel een mening willen horen. Het was wat vroeger schuimpjes heette. Van dat snoep dat je kreeg bij de kruidenier, de sigarenboer, of van opa en oma met Sinterklaas. Van dat snoep dat vaak zo irritant naar kleurstof smaakte. Deze waren mild en zacht…

Komen van de Achelse Kluis zei Martien. Ik keek er eens goed naar en liet mijn mond open zakken van verbazing. Niet een fantasiefiguurtje of een Klaas of Pieterman, maar een devote Moeder Maria, een Onze Lieve Vrouwke… Zat ik daar min of meer gedachtenloos het Rijke Roomsche Leven weg te kouwen.

Ik kende de Achelse Kluis van de Trappisten, van het bier. Mariake van Achel, ik wist niet van het bestaan.

Om je enig beeld te geven van het formaat van het snoepje heb ik er voor de foto dan maar een ander icoon uit een ver verleden bijgeschoven.

Lekker snoepje, nou en of…

Zondag Avond Band op Dinsdag Middag, (Carnaval 6)…

dinsdag

Carnaval is een feest van tradities. Het staat feitelijk bol van de tradities. Het aardige van tradities is dat ze je een leidraad geven om de dag door te komen, het aardige van tradities is ook dat je ze kunt verbreken. Kortom je kunt er alle kanten mee op, en zo hoort dat ook.

Het is op enig moment ontstaan, alweer heel lang geleden. Een blaaskapel, luisterend naar de prozaïsche naam ZAB, leek het wel een carnavalesk idee om op carnavalsdinsdag een repetitie sessie te houden. Ze vonden een nagenoeg leeg cafe. Het zou daar pas op de avond volstromen, wanneer de Boerenbruiloft er na een rondgang door het dorp, neerstreek. Alle tijd, rust en mogelijkheden om een eigen feestje te vieren, dachten ze. Die middag had onze carnavalsgroep evenwel besloten dat we dat cafe prima konden benutten om de nodige rustmomenten in ons programma in te bouwen. En zo kwamen de dingen samen. Hullie repeteerden, wij waren publiek. In de loop der jaren ontwikkelde zich interactie tussen publiek en artiesten. Onze groep leverde zangers en zangeressen, er werd gearrangeerd, en uiteindelijk trad het publiek op met de band (of omgekeerd, daar wil ik van afzijn). Een traditie was geboren, en de rest is geschiedenis.

In de loop der jaren veranderde er wel een en ander aan het karakter. Het sprak zich rond dat er op dinsdag feest te halen was in dat cafe. Er kwam allengs meer publiek, er ontstond zelfs een “zelfbenoemde” fanclub. Toch blijft het ons feestje.

Afgelopen dinsdag liep het allemaal wat stroefjes aan. Het duurde en duurde voor ons gezelschap compleet was, voordat iedereen de schminck op de juiste plaats had gesmeerd en de intussen danig desintegrerende pakken weer op orde had. We stonden met z’n allen nog wat te klungelen toen er een telefoontje kwam vanuit het cafe. Waar we bleven? De Band wilde beginnen met de repetietie. (Achteraf bleek de band ook niet compleet. De Jongste Bediende merkte fijntjes tegen de laatkomers op dat hun tijd misschien een andere was dan de onze… Nou nee, dat was niet het geval, het was geen nonchalance dat ze later waren, en al helemaal geen zelfoverschatting. Nee, er moest in zeven haasten nog plastic over de aspergebedden getrokken worden. En dat moest nu, anders zouden er rampen gebeuren! En ik dacht: verdorie ja, Carnaval voorbij betekent asperges op komst. En ik dacht: zorgen jullie maar goed voor die bedden, ik zal de eerste zijn die zijn bundeltje Primeurs op komt eisen.)

Een goedwillende gast stelde afgelopen dinsdag voor om de repetities te verplaatsen naar een drukkere locatie. Meer mensen zouden er plezier van hebben, toch ook ter meerdere eer en glorie van de Band. Bij monde van Hein V. werd de enthousiaste fan te verstaan gegeven dat daar geen sprake van kon zijn. Hier werd gerepeteerd, en niet voor een zaal volk, maar voor die groep daar. Doelend op ons! We hoorden het en waren trots als een aap… Traditie lezer, traditie.

Enfin, het concert annex repetitie van de ZAB luidt ons afscheid van de Carnaval in. Alles wat er daarna gebeurt (Hachis eten, symboolverbranding, afzakkertjes en ergens “op de eieren”), het vindt allemaal plaats in blessuretijd.

 

 

Achterstallig onderhoud, (Carnaval 3)…

Zaterdagavond trokken we op. Ondanks alle voorpret van Pekskes maken, Generaal Alaaf, Bonte Avonden en wat we zoal nog meer bezochten in de aanloop: nu ging het Grote Feest van start. Bij Dientje Wijn was het te druk, bij de Keijzer te stil. We streken neer bij ‘t Ridderhof, met z’n allen. Een gouden greep.  Volop levende muziek, met als hoogtepunt een gastoptreden van een band uit een aanpalende gemeente. Ik was totaal van mijn sokken.

Ze heten Nummerke 3. De band bestaat uit louter jong volk en ze blazen de sterren van de hemel. En doorheen het hele optreden zie je de hand van een begaafd regisseur, zodat het spektakel ook visueel een lust voor het oog is. Daar kan deze en gene nog een puntje aan zuigen…

Zoals altijd was er een moment dat iedereen iedereen kwijt raakt. Dat hoort zo. Het kwam er op neer dat Marleen, Ellen en ik  neerstreken op het overdekt terras van D’n Engelenburght. We komen daar vaker, om even uit te rusten, even bij te komen. Op zaterdag sloten we er onze dag mee af…

Op zondag verzamelde het gezelschap zich naar traditie op het Ministerie om daar de Grote Optocht af te wachten. Die komt altijd langs, we mogen graag geloven dat ze dat speciaal voor ons doen. Nadat de laatste wagen (gekochte wagen, Walter?) voorbij was getrokken spoedde het gezelschap zich naar De Keijzer. Stampvol, veel bekenden, nog meer onbekenden (we worden oud…). Het was daarom dat penning- en consumptiemeester Toon het gezelschap richting Engelenburght dirigeerde. Niet dat het daar minder druk zou zijn, het is op Carnavalszondag overal druk! Nee, het had er meer mee te maken dat die plaats onderdak biedt aan het Bejaardencarnaval.

We hebben er altijd wat meewarig naar gekeken, naar dat Bejaardencarnaval. Maar de tijd staat niet stil, een goed deel van ons gezelschap schuift ongemerkt in de gelederen van de Gezegenden der Dagen. Of we dat nu willen of niet.

Evert, toch een van de jongeren van ons, zag zijn kans waar. Als zelfbenoemd intrigant startte hij onmiddellijk onderhandelingen ter overname van de Bejaardencarnavalsclub. En naar het schijnt met succes. Wie weet levert de omgeving van het Ministerie het komend jaar diverse hoogwaardigheidsbekleders. En dan zal er ook grondig geherstructureerd worden in het gebeuren van de Laotbloeiers. Je hoort er nog van…

We aten met z’n allen, ik telde op een goed moment vijfentwintig mensen. Er was bonensoep, goed brood en fijn beleg. Anita zorgde traditioneel voor Kerriesoep en gebraden worst. Enige van ons trokken daarna nog verder, maar de geleden waren fors uitgedund. We worden ouder.

De Jongste bediende hebben we nauwelijks gezien. Hij frequenteert letterlijk alle podia van ons dorp, met nu en dan een uitstapje naar het Buitenland. Tomeloze energie, die man. Maar ja, hij is nog jong…

En ik moet nu weg, Ellen belde, ik word verwacht…

 

Bavaria frozen (Carnaval 2)…

Maandagochtend. Achter me rammelt de vaatwasser, zo ook de wasmachine. Toilet en gasfornuis zijn gepoetst, de rest heeft minder belang. Het weer is stralend, de vorst zit nog in de lucht. We gebruiken de stoep als koelkast.

We zijn rijkelijk laat met de verslaglegging van het Grote Feest. Je bent van ons gewend dat we vanaf de eerste Carnavalsdag kond doen. Het zat er even niet in. Een stampvol Ministerie, te druk, te veel volk, geen rust.

Ellen vertrekt nu met haar keukenbrigade naar Bert. Eieren bakken voor een groot gezelschap. In haar kielzog een deel van de Carnavalswormen die hier de afgelopen dagen door het huis dweilen. Vanaf Bert’s stulp zal de groep doortrekken naar het cafe van Mies Burgt. Een lange dag van gesjouw en gefeest heeft weer aanvang genomen.

Ik zit nu alleen in huis. Ik open voorzichtig de eerste fles van de dag. Ik blijf nog even zitten, ik moet nog een stukje schrijven…

Gougères uit Bourgondië…

Ellen maakte ze al talloze malen, en ze beschreef het recept ook al vaker. Dat hoef ik dus niet meer te doen. Maar ik kwam de foto’s weer tegen en ik vond het zonde dat ze niet gebruikt waren. En dat, terwijl er zulke dierbare herinneringen aan kleven.

Ellen bakte er dat bewuste weekend een karrevracht. Eerst op zaterdag. We wisten dat er een hoop volk zou komen, dus werd het een dubbele portie, te weten vier ovenbladen. Ze kregen de kans niet om koud te worden.

De dag daarop kwamen Maja en Bram meepeuzelen van de Koekoek au vin. De soesjes waren eigenlijk ook gepland als voorafje bij dat gebeuren, een langzame aanloop naar de maaltijd. Aangezien we nog kaas genoeg in huis hadden bakte Ellen dan nog maar twee bladen.

Een goed weekend, reken maar…

Bijna de laatste hand…

Zo zag het zenuwcentrum van het Ministerie er gisterenavond (op enige tijd) uit.

En zo enige tijd later…

Het heeft allemaal te maken met het afwerken van onze Carnavalspakken. Je kunt er als lezer weinig chocola van brouwen, dat snap ik ook wel. Maar sinds ik een paar jaar geleden prematuur onthulde hoe we ons dat jaar zouden presenteren wordt mij te pas en te onpas ingewreven dat het embargo een bitter serieuze zaak is. Men dreigt zelfs met lijfstraffen voor diegene die dat embargo schendt (ik dus!).

Enfin, er werd hard en vol overgave gewerkt. En alles is nu nagenoeg klaar. Bedenk wel dat Pèkskes maken een serieuze aangelegenheid is. De innerlijke mens moet daarbij goed voorzien worden. Bockbier uit Arcen, pilsner uit Lieshout. Rode wijn uit de Bordeaux en witte uit de Loire, Madeira uit Madeira en Port uit Porto. Genever uit Schiedam (water uit Spa…). Op drank alleen valt niet te leven, dus maakte Ellen een grote pot bonensoep en voor de liefhebbers een klassieke pastei van kippenvlees (vlees van onbesproken gedrag!).

Vandaag bezochten we met Ans en Hijn twee rommelmarkten in België. Het leverde het Ministerie een prachtboek op van de Firma Weck. In de avond kookten we nog wat groenten uit het Nieuwe Boek van Janneke Vreugdenhil, maar daarover morgen meer…

Boheems glas…

Het gaat nu even niet om die wijn. Nee, over dat glas wil ik het hebben.

We hadden er vier, er is er sinds kort nog één over. Ik vertel je natuurlijk niet wie het voorlaatste exemplaar deed sneuvelen, maar ze deed het in ieder geval niet expres.

In het jaar negentienvijfentachtig verbleef het Ministerie enige maanden in Praag. Omwille van studiedoeleinden. We kampeerden in de oude bus van Jan en Ans, zomaar ergens in een jaren dertig wijk in het hoge gedeelte van de Tsjechische hoofdstad. Dat kon, dat mocht. De buurt voorzag ons van van elektriciteit en water, en ‘s avonds kwam er regelmatig bezoek. Een goedlachs en nieuwsgierig volkje, die Pragers.

Tijdens een vermoeiende rondrit door de stad kwamen we de glazen tegen. (Je komt in Bohemen altijd glazen tegen.) Ellen zal zeggen dat het in Karlstein was, onder het Slot van Kafka, maar daar geloof ik niks van. Dichtung und Wahrheid, ik ben er goed in.

Ik viel meteen voor de vorm, ook al heb ik het doorgaans niet zo op “oud” design. En ik vind dat resterend exemplaar nog steeds het mooiste glas in huis. Het doet me onweerstaanbaar en altijd weer denken aan de nadagen van de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie. Een K.u.K glas in zuiverste vorm zogezegd. Echt Boheems kristal, dat ook nog!

Het wordt tijd om weer eens af te reizen naar Bohemen. Misschien vinden we dan iets wat hier op lijkt. En dan kan ik meteen nog een paar van die aarden bierkruiken aanschaffen. Die sneuvelen ook bij het leven…

Bonensoep voor barre dagen…

Vrijdag overviel een sneeuwfront de Lage Landen. Nou ja, het was allemaal wel aangekondigd, maar dat in zulke korte tijd Vlaanderen en Nederland onder een dikke sneeuwdeken kwamen te liggen ging het bevattingsvermogen van velen te boven. En dat bij stevige tot strenge vorst…

Iedereen die de mogelijkheid had om de avondspits te vermijden deed dat dan ook. Het gevolg was dat de avondspits zich dus verplaatste naar de vroege middag. En juist toen was de sneeuwjacht op z’n hevigst. In Nederland mondde dat uit tot op drie na langste filedag ooit, in Vlaanderen was het al niet veel beter. En ook het spoor liep weer vast. Treinreizigers hadden uren oponthoud.

Ik heb er weinig van gemerkt, ik sliep de slaap der onschuldigen. Sterker, ik versliep me voor het eerst sinds tijden. Ellen kreeg wel haar portie mee. Het openbaar vervoer tussen Eindhoven en ons dorpje kwam fors achter op het schema. Ellen was ongeveer anderhalf uur te laat thuis.

Enfin, ik had me verslapen, Ellen was moe, nat en koud tot op het bot. Enig animo tot koken ontbrak. Maar: wie wat bewaard die heeft wat. En wij hadden wat bewaard…

De bonensoep kookte Ellen enkele maanden geleden, op een zaterdag, toen er heel veel volk werd verwacht. Het was die dag dat ze ook Jan-in-den-zak maakte.

Ze gebruikte als basis een runderbouillon die ik enkele dagen daarvoor gemaakt had, en waar nog ruimschoots van was overgebleven. Ze vulde aan met water en liet er een varkenshiel en nog wat (???) in gaar trekken. Daarna werd de vernieuwde bouillon ontvet en kon de soep afgemaakt worden. Grote bonen, wat stengelgroente, wortel en peterselie. En een worstje waarvan de schijven in kwarten werden gesneden. En natuurlijk het vlees van de varkenshiel. Peper en een beetje zout en de winterkost was klaar.

Afgelopen vrijdag haalde ik de restanten van de soep uit de vriezer.  Op een laag pitje ontdooien deed de soep zelf, in een half uur tijd stond de pot dampend op tafel. En wij deden net alsof het zo hoorde, alsof de soep voorbestemd was om te dienen op de meest winterse dag van dit jaar…