Klachten van de lezer (er verschenen geen stukjes) ten spijt, van ons had het nog wel even mogen duren. Wij wilden nog graag wel een tijdje door het Franse landschap schuiven. Met om de haverklap een zwaar beladen strowagen voor ons, eindeloos traag en vaak onmogelijk om te passeren. Ach, wat kon het donderen, het was onze zomervakantie, we hadden alle tijd van de wereld en we leefden in de ijdele hoop dat het nog lang niet voorbij was…
En nu zijn we dus thuis. Ik heb me alweer enkele nachten uitgesloofd voor mijn Broodheer, terwijl Ellen de haar resterende vrije dagen besteedt aan huis, tuin en keuken. En aan Jop natuurlijk. Want laten we wél wezen, zo’n kruimel is nog te klein om opgezadeld te worden culinaire avonturen en cultuurtrips, laat staan met wijnproeverij. Je laat hem dan maar thuis, maar binnen de kortste keren mis je hem en dus heb je een hoop in te halen als je weer terug bent. Enfin…
Via Luxemburg trokken we naar de Haute-Marne en vandaaruit maakten we de doorsteek naar de Bourbonnais, gelegen in het noord-oostelijk deel van Auvergne, net onder Bourgogne. We bekeken er kapelletjes die daar al duizend jaar staan te dromen, we bezochten musea van moderne Kinderboekenprentkunst en we beleefden er de volle glorie van Oude Meesters. Op de terugweg ondergingen we de bekoring van de Chapelle Notre-Dame du Haute van ene Le Corbusier.
We lunchten in fin-de siécle-brasseriën en we zaten aan aan de tafel van boertige herbergen. We aten en dronken uitgelezen zaken en soms deden we het met minder goddelijke eetwaar, maar altijd was het de moeite waard.
Ach lezer, er valt zat te vertellen; over de hanenkloten in aspic, over de gepocheerde eieren in witte wijnsaus, over de bijzondere mosterdmolen, over de wijnen uit die mini-enclave genaamd Saint-Pourcain, over truffels en over opgestopte ganzen van drie duizend jaar geleden.
Over het elf jarig bestaan van het Ministerie van Eten en Drinken moeten we het natuurlijk ook hebben. Het komt eraan lezer, het komt eraan…
© Ellen-Paul