19-06-2014. De etappe ging van Vega de Valcarce naar Fonferia, 24 kilometer.
Ergens onderweg kwamen Ans en Jan dit plaatje tegen. Het moet heel recent geschoten zijn, want het type huisjes, zoals op de achtergrond komt nauwelijks buiten Galicië voor en daar waren ze pas met deze etappe aangekomen.
Het lijkt alsof de afbeelding is uitgebeiteld uit een plaat steen, maar ze zou ook van metaal kunnen zijn, gegoten in een mal. In dat laatste geval mag je ervan uitgaan dat de afbeelding eerst in klei is gemaakt.
Het mannetje op de voorgrond speelt op een doedelzak, een Gaita. Een eenvoudig instrument vergeleken bij dat Oorlogskanon van Jan. Het heeft maar één muziekpijp, één bardon en een eenvoudige inblaaspijp met een beperkt fluitmechanisme.
Ik heb op zolder nog een Gaita liggen, ik kreeg hem lang geleden van Vriend Hijn. Hij ziet er klassiek Spaans uit: gele zak, rode franjes. Die van mij komt uit het Baskenland. Eigenlijk dient een Gaita van geitenvel te zijn gemaakt, overtrokken met een fijne stof. Het heeft iets primitiefs, maar ook iets romantisch. Bij die van mij echter bestaat de blaaszak uit de binnenband van een automobiel. Ik heb er nooit geluid uit gekregen. Tsja…
Ans en Jan maakten deze dag wél geluid. Puffen deden ze, hijgen en steunen, op zoek naar hun tweede adem. Er moest deze dag gewerkt worden. Ik geef je het etappedraaiboek van Ans.
Na 2 kilometer begint de klim op 620 meter. Na 6,5 kilometer op 920 meter, na 9 kilometer op 1150 meter, na 12 kilometer op 1250 meter, na 18 kilometer op 1270 meter, na 21 kilometer op 1340 meter, schrijft Ans…
Er werd dus een hoogteverschil geslecht van 720 meter. Dat is op zich al niet niks, maar je dient erbij te bedenken dat na elke klim er een afdaling volgde waarbij de pelgrims onvermijdelijk en noodgedwongen weer een fors aantal geklommen meters prijsgaven. En ach, het lijkt welhaast ondenkbaar, maar het verslag van deze dag, inclusief die rotklimmen was een blijmoedig verslag. De wandelaars hadden zelfs ruim tijd om flink wat cultuur op te snuiven onderweg.
Om 07.00 uur waren ze vertrokken en al na twee kilometer begon de klim. Door het dal van Valcarce ging het eerste stuk en dan omhoog naar de top van de Cebreiro, op 1250 meter. De beloning was echter een overweldigend vergezicht, afgeboord met hoge bergruggen. De wandelaars staken er de grens over, verlieten Castillië en trokken Galicië binnen. Er was een grenssteen geplaatst. Nog 152 kilometer naar Santiago stond erop.
Evenals het Baskenland en Catalonië was Galicië een autonome staat binnen de Spaanse grenzen. Men koesterde de eigen cultuur, men sprak er de eigen taal, een taal eerder gelieerd aan het Portugees dan aan het Spaans. Galicië had de hoogste bevolkingsdichtheid van Spanje en het gold tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw als een van de armste gebieden van West-Europa.
Ans en Jan namen de kans waar en bezochten een Palloza en bekeken binnen-en buitenkant. Die Pallozas gingen qua type en bouw direct terug naar Keltische tijden aan het begin van onze jaartelling. Je vond ze overigens in grote delen van Europa, deze bouwwerken. Maar dan slechts als archeologische site, slechts het grondplan was overgebleven. Hier, in Galicië, stonden ze in het echt. Ze waren tot voor kort nog in gebruik als overwinteringshutten voor het vee. In wat vroeger dagen huisde er ook het volk van Galicië in. Heden ten dage werden de Pallozas gekoesterd, gerestaureerd, opnieuw gebouwd.
Een aardigheidje: toen aan het eind van negentiende eeuw de Etnografie in zwang kwam werd er uiteraard ook volop onderzoek gedaan naar het toen nog achterlijke deel van Europa. De Pallozas werden voor het eerst wetenschappelijk beschreven door de volkenkundigen; Duitsers en Britten waren daar goed in. Toen ze dan uit hoofde van hun onderzoek vroegen naar de naam van de bouwwerken kregen ze te horen dat het Pallozas waren. Wat de wetenschappers niet wisten was dat Palozza in de Galicische taal staat voor het woord Paleis; de authentieke naam voor de bouwwerken was Casa de Teito. En zo kwam dan de benaming Paleis in de wetenschappelijke analen van de historie van deze primitieve bouwwerken. De Galiciërs koesterden de naam tot aan vandaag als een geuzennaam.
In O Cebreiro werd dan de kerk bezocht. De pelgrims vonden er de Galicische Graal en nog ander wonderlijk zilverwerk uit de hoogtijdagen van de middeleeuwen. Met lede ogen zagen de wandelaars aan hoe de toename van de drukte en het toerisme aan de Camino de Compiostella O Cebreiro langzaam veranderde in een soort Efteling. Jammer, maar waarschijnlijk onvermijdelijk.
De hoogvlakten en dalen in het vervolg van de etappe waren dan weer oogstrelend. Het goede open weer maakte dat de reizigers onwaarschijnlijk ver konden kijken, Galicië oogde nog groen. En toen dan de top van de Alto de Poio, op 1340 meter, werd bereikt trakteerden Ans en Jan elkaar op koel schuimend bier. Het was de ultieme beloning na deze klimtocht. De laatste vier kilometer naar Fonferia liepen naar beneden.
De Pelgrimsherberg in Fonferia bleek een aangenaam onderkomen. Er werd gezamenlijk gegeten. Daarna volgde een gezellig avondje voetbal. En de wandelaars gingen wéér te laat naar bed.
En dan was er onderweg nog dat mannetje, laten we hem Don Q. noemen. Hij had een ateliertje waar hij stokken en staven maakte voor de pelgrims naar Santiago. Je kon ze bij hem kopen, ze waren niet duur. Ans en Jan raakten aan de praat en mochten zijn werkplaats bekijken. De Staf van Zjoske vond hij maar niks, die dikke knobbel aan het eind was hem te onpraktisch.
Ach lezer, allemaal naijver en achterklap. Wat denkt zo’n mannetje wel niet. Onze Staf van Zjoske niet goed? Nou ja…
© paul
Klik bij Catagories (in de rechter kolom), of onder dit artikel op reis naar Santiago voor alle artikelen. En voor het overzichtskaartje van Sas: klik op de link hieronder.<iframe src=”https://mapsengine.google.com/map/embed?mid=zdjs6EO5tq8A.klZPafK3sUQo” width=”640″ height=”480″></iframe>