WIJNSCHIP VAN NEUMAGEN….

Berry neemt morgen afscheid van ons team. Ellen zal bij die gelegenheid koken, en ik mag hand en spandiensten verrichten. De boodschappen voor de maaltijd heb ik binnen, zo ook de wijn. Bij de gestichtskeuken kon ik een zalmplank lenen en dat was ook nodig. De zalm voor morgenavond meet 80 centimeter en ik kon hem nergens op kwijt. Na al het geboodschap zat ik dan eindelijk aan de welverdiende koffie. Rommelend in een doos met oude trivialia, kaarten en reisgidsjes viel mijn oog op een entreekaartje van het Rheinisches Landesmuseum Trier. Het beeldmerk van dat museum is een plaatje van een grafsteen uit de Romeinse tijd. Het stelt het wijnschip van Neumagen voor. De grafsteen waar het om gaat dateert uit het jaar 220. Je ziet een schip met zes roeiers en twee roergangers. Er steken tweeëntwintig roeispanen uit de buik van het schip. Verder is het beladen met wijntonnen. Oorspronkelijk bestond het grafmonument uit twee van deze schepen, maar het andere is jammerlijk verloren gegaan. De afbeelding symboliseerde het beroep van de gestorvene, hij was wijnhandelaar. In de vierde eeuw vond er een grote opleving plaats van de Gallo-romeinse cultuur in het Moezelland, te beginnen bij Constantijn de Grote. Er werd volop gebouwd, en het vreemde is dat men daarbij onder anderen relatief jonge grafmonumenten gebruikte als bouwmateriaal. Ons schip diende als funderingssteen van een fortificatie in Neumagen en kwam pas bij opgravingen, eind negentiende eeuw, weer tevoorschijn. Het schip bevindt zich nu dus in het Rheinisches Landesmuseum in Trier. Er staat een kopie van het grafmonument bij de Peterskapelle in Neumagen. Het Ministerie ging ook dáár kijken, maar dat viel toch wat tegen. Het beeld is niet alleen nagegoten, maar de ontbrekende delen van het origineel zijn ook aangevuld. Het is niet goed gedaan, het ziet er lullig uit. Daarom maar de afbeelding van het origineel, de beschadigingen ten spijt. Het is geen groot beeldhouwwerk, eerder aandoenlijk. Toonbeeld van degelijke Gallo-romeinse, burgerlijke kunst. Overigens wordt het schip, samen met nog wat archeologische vondsten, gezien als het bewijs voor de vroege wijnbouw in dat gedeelte van Duitsland. Neumagen (Noviomagus) is heden ten dage nog een belangrijk wijnbouwcentrum.

© paul

WELSH RAREBIT…

Ik kwam Welsh Rarebit tegen in een artikel over tinnen soldaatjes en het duurde even voordat ik de link kon leggen. Maar toen was het er weer. Little Nemo in Slumberland! Was het niet het kleine jongetje Nemo dat de meest fantastische avonturen beleefde in zijn dromen? Dromen die werden veroorzaakt door het eten van Welsh Rarebit vóór het slapen gaan? Ik zocht mijn Nemo-album in de stripkast (járen niet ingekeken!) en begon te bladeren. Nergens een verwijzing naar Welsh Rarebit… Ik wist nochtans zeker dat er een verband moest zijn, ik vergis me zelden in dit soort zaken. Na een hoop gepieker, gezoek en geblader vond ik dan die andere strip van Winsor Mccay: Dream of a Rarebit Fiend. Beleeft Nemo prachtige sprookjesachtige avonturen in zijn dromen, in de Rarebitdromen gebeurt hetzelfde, maar dan grimmig en volstrekt surrealistisch. Beide serie’s liepen in het begin van de vorige eeuw als krantenstrip. (Dus honderd jaar oud, jaja!) Ze besloegen één pagina per aflevering en verschenen éénmaal per week. Little Nemo was gedrukt in kleur, de Rarebits in zwart-wit. De kwaliteit van de tekeningen, maar ook van het verhaal is uitmuntend. De inhoud getuigt van een ongebreidelde fantasie. De strips zijn volstrekt tijdloos, je zou ze vandaag weer kunnen publiceren. De maker, Winsor Mccay, leefde van 1871 tot 1934. Hij was de eerste tekenfilmmaker ooit: “Gertie the Dinosaur” (1914). Waarlijk een van de grootste striptekenaars aller tijden! Enfin… De hoofdfiguren uit Dreams of the Rarebit Fiend (steeds wisselensde karakters) beleven zoals gezegd bizarre en volstrekt surrealistische avonturen in hun dromen. En dat ten gevolge van het eten van het eten van Welsh Rarebit. Bij Welsh Rarebit blijkt het om toast te gaan. Op het internet zijn een aantal recepten te vinden die nogal van elkaar verschillen. Het volgende deed me wel authentiek aan. 0,2 liter donker bier 300 gram Cheddar 1 theelepel mosterd 20 gram boter 6 sneden brood peper, zout Het bier in een pannetje verwarmen, niet laten koken. De Cheddar raspen en al roerend in het warme bier laten smelten. Met de mosterd, peper en zout op smaak brengen. De oven voorverwarmen op 200 graden. De boter op een bakplaat of in een grote ovenschaal doen en in de oven laten smelten. Daarop dan de sneden brood leggen en dan de kaasmassa er over storten. Hoog in de oven (onder de gril) 5 minuten laten bakken. Warm serveren. Er schijnt in de Angelsaksische landen een taalstammenstrijd te woeden over de juistheid van de naam: is het Welsh Rarebit, Welsh Rarebites, Welsh Rabbit (who cares?).

© paul

BRUTTI, SPORCHI E CATTIVI…

Ettore Scola maakte de film in 1976. Nino Manfredi speelt de vader van de familie. Links in de roze jurk; de maîtresse, rechts achter hem zijn echtgenote en de rest van het “gezin”. Een prachtige bitter-hilarische film. Er schiet me nu nog een schitterende scène te binnen, waarin de hele familie besluit de vader te vermoorden (om het geld). Ze maken een uitstapje en vader krijgt een groot bord macaroni met orgaanvlees, én met een dosis rattengif. Te verkrijgen op dvd.

© ellen

FRANK ZAPPA MEETS JAMIE OLIVER…

 

Afgelopen dinsdag zond RTL5 een programma uit waarin televisiekok Oliver de strijd aanbindt met de slechte staat van de (verplichte) schoolmaaltijden in Engeland. Die zijn té vet, té eenzijdig en bezitten een voedingswaarde van niks. Oliver probeert met een klein budget volwaardige maaltijden te maken, en dat lukt hem. Blijken die rotkinders het niet te vreten! Op een aantal Kook-logs, Afval- en dieet-logs en een hele hoop Ondefiniëerbare Plaatsen-logs wordt druk over het programma en de deplorabele staat van de schoolmaaltijden geschreven en gediscussiëerd, al dan niet verwijzend naar de stand der dingen hier ten lande.

Alsof het een nieuw fenomeen is. Men had beter moeten weten: In de Grande Finale van zijn filmproject 200 Motels zingt Frank Zappa: Lord have mercy on the people in England, For the terrible food these people must eat, (Baaahhh…excuse me a minute).

Daaraan moest ik denken, surfend langs de lange reeks web-logs. Zappa had iets met eten… Het is verbazingwekkend in hoeveel van Zappa’s teksten voedsel en drank, eten en drinken een rol spelen. Ik heb er mijn oude platencollectie op nagekeken. Alleen de titels al: “Canard du Jour”, “Soup ‘n Old Clothes”, “Peaches”, “Easy Meat”, “Duke of Prunes”, “Call any Vegetable”, “Ritual Dance of the Young Pumkin”, “America Drinks”, “Son of Suzy Creamcheese”, “Jelly Roll Gum Drop”, “Uncle Meat”, “The Voice of Cheese”, “The Eric Dolphy Memorial Barbecue”, “This Town is a Sealed Tuna Sandwich”, “The Sealed Tuna Bolero”, “Wood You Like a Snack?”, “Redneck Eats”, “Don’t Eat the Yellow Snow”, “Saint Alfonzo’s Breakfast (Where I Stole the Margerine)”, “Muffin Man”, “Tittie’s and Beer”, “Watermelon at Easter Hay”, “Things That Look Like Meat”, “Bacon Fat”, “Baked-Bean Boogie”, “German Lunch”, “Don’t Eat There”, “They Made Me Eat It”. Dit zijn alleen titels, het citeren van teksten is echt onbegonnen werk. Een absoluut hoogtepunt in het Eetgenre van Zappa is ongetwijfeld The Dangerous Kitchen, waarin hij beschrijft hoe de meest gewone dingen in de keuken tot levensbedrijgende zaken kunnen verworden. Ook sommige platenhoezen getuigen van de voedsel-tic, bij voorbeeld de hoes van Just Another Band from L.A., waarbij het autotje van de band geparkeerd staat op een reuzenhamburger. Waar de fascinatie voor voedsel en dergelijken vandaan kwam weet ik niet. Zappa’s autobiografie geeft geen uitsluitsel. Hij at overigens biologisch-dynamisch, dronk matig en gebruikte géén drugs. “Koffie is mijn drug.”was zijn devies. Die dronk-ie dan ook met sloten. En hij rookte meer sigaretten dan goed is voor een mens.

Zappa stierf 4 december 1991 aan prostaatkanker. Hij was 52 jaar.

© paul

MOZART…

 

Vandaag exact 250 jaar geleden werd hij geboren. Ben je een klein beetje begaan met klassieke muziek dan kan het je niet zijn ontgaan: 2006 is Mozartjaar. (Ook Rembrandtjaar, maar daar over later.)

Wolfgang Amadé Mozart (Amadeus heeft hij zich bij leven nooit genoemd!) werd geboren in Salzburg, Oostenrijk, en wel op 27 januari. Ere wie ere toekomt vindt het Ministerie. Met recht wordt Mozart als grootste componist aller tijden beschouwd. Vanaf de allereerste “kleine” sonates tot en met het onvoltooide Requim ademt de muziek originaliteit uit. Naar het einde van Mozarts leven toe wordt ze ronduit geniaal. Wil je genieten van Mozart, of ontroerd raken, kom dan naar het Ministerie: wij kunnen je dingen laten horen die je nooit meer zult vergeten… Maar goed, dit is een eet-log. Hoe sleutelen we eten, drinken en muziek tot een passend stukje? Ik heb daartoe mijn Mozartbiografie weer eens uit de kast genomen (Hildesheimer, Nederlandse uitgave, Arbeiderspers, 4e druk, 1991) en wat hap-snap gelezen. Tijdens de reizen met Pa en Zus (en later met Moeder) langs de vele Europese hoven dineerde Mozart heel verfijnd. Zijn voorkeur ging volgens zijn brieven echter uit naar de Oostenrijkse burgerlijke en boerenkeuken. Varkenspoot, knödel, orgaanvlees. Iets dergelijks valt te zeggen over zijn drankgebruik. Edele wijnen uit de beste kelders werden hem voorgezet. Hijzelf kocht zich zware Spaanse Amontillado’s en Tokayers uit Hongarije. Vooral zoete likeuren hadden zijn voorkeur. Mozart was een snoepkont… Zijn hele (té korte) leven heeft Mozart het ervan genomen. Sex, drugs en Rock’nRoll avant la letre. En altijd een rijk gevulde dis, om van de drankgelagen maar niet te spreken. Mozarts armoede is eerder een fabel of het moet zijn dat je het armoede noemt wanneer de familie wegens achteruit lopend financieel inkomen moet bezuinigen en twee bedienden neemt in plaats van drie. Eten en drinken zullen er niet onder geleden hebben…

© paul

HANS KRESSE EN DE KABOUTER…

 

De ontdekking, een paar dagen geleden , dat de prachtige Kabouterreclame van Hans Kresse is, hield me almaar bezig. Reden genoeg om erop terug te komen. Nog in de oorlog kregen de Toonderstudio’s opdracht tot het ontwerpen van een reclamecampagne voor Kabouter jenever van destilleerderij Herman Jansen uit Schiedam. Om een en ander te beklinken kreeg Toonder naast de gage ook een literkruik jenever. In zijn memoires noemt hij dat “een onbetaalbare godendrank”. (Jenever deed tijdens de oorlog wel 150 gulden op de zwarte markt.) Toonder schreef een boekje :“Het Recept van Pinneke Proost, een Schiedamse legende.” Het tekenwerk werd gelaten aan een nieuwkomer in de studiostaf, Hans Kresse. Om en of andere reden werd het boekje niet uitgegeven. Wel de kaboutertekeningen. Hans Kresse zou later uitgroeien tot misschien wel de belangrijkste striptekenaar van Nederland. Het Ministerie gunt hem in ieder geval die titel. Legendarisch is zijn middeleeuws epos “Eric de Noorman”, later aangevuld met “Erwin, de zoon van Eric”. Tot een internationaal hoogtepunt in striplectuur behoort de “Indianenreeks”, uitgegeven en vertaald over de hele wereld. Kabouterjenever bestaat nog steeds. Het merk is in de loop der eeuwen in diverse handen geweest. De huidige eigenaar heet UTO Nederland. (Van het jenevermerk Notaris.) Aan het marktaandeel van Kabouterjenever wordt niet hard getrokken, men heeft ingezet op Notaris. Tegenwoordig siert een slechte imitatie van Kresse’s Pinneke Proost het etiket. Het boekje “Het recept van Pinneke Proost” is in kleine oplage alsnog uitgegeven in 1995, met voorwoord van Maarten Toonder en alle illustraties van Hans Kresse. Isbn kon het Ministerie niet achterhalen.

© paul

SLIJTERSVAKBLAD…

 

In een eerder artikel schreef ik over Hijn en Ans en hun nimmer aflatende speurtocht naar parafernalia die de schijn van onmisbaarheid dragen. Ikzelf ben geen haar beter. Ook ik kan het niet laten te snuffelen en struinen tussen door anderen afgedankte goederen. Altijd met het waanidee in het achterhoofd dat ergens de “pot met goud” verborgen ligt, en ik zal hem dan vinden. En altijd kom ik met iets thuis. Een glaasje, een kom, een koffiepotje. Altijd onmisbare spullen, altijd “dat wat ik immer wilde hebben”. Ellen de pest in, ons huis slibt dicht met goedbedoelde rotzooi. Vandaag vond ik een boek in de plaatselijke kringloopwinkel. Dat is minder erg, want het neemt relatief weinig plaats in en is gemakkelijk op te slaan tussen de duizend andere exemplaren van het Ministerie. Het betreft de jubileumuitgave van Het Slijtersvakblad (1953-2003). Een juweeltje… Het is uitgegeven ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van voornoemd tijdschrift. Mooi gebonden, ongeveer A4-formaat. In eerste instantie viel ik voor de paginagrote advertenties uit vroeger dagen, prachtig uitgevoerd in kleur. Toen bleek dat op pagina 6 als memorabel feit uit jaar 1953 dan ook nog eens werd vermeld dat Jacques Tati zijn eerste M. Hulot film deed uitkomen, kon het voor mij niet meer kapot. (Daar ben je per slot fan voor!) Het boek behandelt het jaar 1953 als volgt: één pagina wereldnieuws per maand, één pagina Nederlands nieuws en één pagina drankennieuws. Verder een verhaal over het ontstaan van het Slijtersvakblad en achtergrondverhalen als: “Bier en gedestilleerd in 1953”. Achter in het boek zit een Cd-rom, met daarop alle eerste 12 uitgaven van Het Slijtersvakblad. IJzersterk waren we in die tijd in reclameslogans: “Laat-ie fijn zijn, drink Rijnwijn.” “Drink louter Kabouter.” Een Citroentje pittig en puur is heerlijk en niet duur.” (We zijn altijd al een poëtisch volkje geweest.) Jammer, weinig over wijn. Het is ál Klare en bier wat de klok slaat. Het boek verkeert in nieuwstaat en kostte me 1 euro. De geneverreclame is van de hand van Hans Kresse, misschien wel de beste striptekenaar die ons landje ooit heeft gekend.

© paul

WIJNSCHRIJVEN…

 

Wanneer schrijft het Ministerie weer eens over wijn? De vraag stellen is niet moeilijk, beantwoorden blijkt een stuk ingewikkelder. Het Ministerie is er namelijk niet zo bedreven in, in wijnschrijverij. We hebben tot nog toe een paar pogingen gedaan en waren daar redelijk tevreden over, maar liepen snel aan tegen de ingewikkeldheid van de materie. Wat vind je lekker? Waarom? Hoe beschrijf je dat? Hoe koop je in? Hoe voorkom je frustratie? Door de jaren heen hebben we wel wat smaak ontwikkeld. We proeven snel of het bocht is wat ons wordt aangeboden, dat is niet moeilijk. Ook ontwikkelden we onze voorkeuren. Dat was gecompliseerder omdat je veel verschillends moet proeven om er achter te komen wat er zoal is. En dan ook nog besluiten wat je lekker vindt. Beschrijven waarom een en ander zo is blijkt nog moeilijker.We zijn er huiverig voor dat ons verhaal ontaard in onduidelijk geneuzel of snobistische dikdoenerij. En klakkeloos overschrijven (van anderen die het wel kunnen) is ook al zoiets. Goed inkopen is pas echt ingewikkeld. Zo bestaan er prima slobberwijnen voor heel weinig geld, maar hoe vind je ze? En dan zijn er middenklassers die het Ministerie nog niet zou willen gebruiken om haar azijnvoorraad aan te sterken, maar je kent ze vaak op voorhand niet. De frustratie slaat echt toe wanneer je voor veel geld iets goeds denkt te kopen en de wijnhandelaar heeft je bedot. Teruggaan met het bonnetje en het restant van de wijn heeft weinig zin want “smaken” verschillen. (Nóóit meer teruggaan naar desbetreffende slijter lijkt nog de beste remedie.) Hopeloos is de situatie nu ook weer niet… Er is vooral je eigen smaak, onderschat die niet. Met vallen en opstaan leer je snel. Het Ministerie heeft een paar tips om de schade en frustratie fors te beperken. We verwijzen naar de wijnlogs van Ed Starren: De Wijnerij en het Wijnlog van Mariëlla Beukers. Ze staan bij onze links. Het Ministerie maakt dankbaar gebruik van hun expertiese. Lezer, doe er je voordeel mee. Dan is er natuurlijk de Supermarktwijngids van Nicolaas Klei. Onmisbaar instrument en absolute aanrader. Het Ministerie zal ook in de toekomst haar best blijven doen iets zinnigs te zeggen over wijnen, eerlijk naar eigen bevinding. De wijn die achter het afgebeelde etiket hoort te zitten zullen wij nooit drinken. De versierde bovenrand is ontworpen door een van onze favorieten: Antonio Tàpies.

© paul

Slacht een draak…

Vang een draak, slacht hem en rooster boven een mooi vuurtje. Regelmatig bedruipen met z’n eigen vet. Je kunt de draak eventueel vullen met varkensvlees, salie, thijm en een citroen, het wordt er alleen maar lekkerder van. Dat is wat Jan Steen me laat zien op deze afbeelding, of moet ik zeggen: wat ik wil dat hij me laat zien? Het schilderij hing in Museum Bredius in Den Haag, al heel lang. De ware context was nooit helemaal duidelijk, vandaar dat mijn fantasie er vrijelijk mee aan de haal kon gaan. Pas bij de restauratie van een ander schilderij, “de Bruiloft van Tobias en Sarah” uit het Centraal Museum in Utrecht, kwam de gedachte op dat Draak en Tobias wel eens één schilderij gweest konden zijn. In een ver verleden had men het doek versneden en er zo twee van gemaakt. Wat ook de beweegreden geweest mag zijn, het was een daad van barbarij. Intussen zijn de twee delen weer verenigd. De Drakenbrader blijkt een engel te zijn die met een reukoffer de boze geest onschadelijk maakt in de slaapkamer van Tobias en Sarah. Jammer, maar zo is het leven. Niets is wat het lijkt! Toch kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat iets van mijn fantasie zo bedoeld is door Jan Steen. Hij was er altijd groots in ingewikkelde allegorische, mythische of bijbelse thema’s terug te brengen naar de menselijke maat. Met de nodige relativering en een gezonde dosis spot. En dat maakt kijken naar Jan Steen zo aangenaam. Op de site van Museum Bredius is een prachtige reportage te zien van de restauratie. . Een wondermooi kleinnood overigens, dat museum.

© paul

Gemberpotjes 2…

Vgemberpot 004

Zoals ik in een eerder artikel schreef  hebben de Chinese gemberpotjes oorspronkelijk altijd dienst gedaan als verpakkingsmateriaal. Ook nu worden ze nog te koop aangeboden met als inhoud Chineese stemgember, het zij als bolletjes, het zij als snippers. Wanneer het precies gebeurde kon ik niet achterhalen, maar ergens in de achttiende eeuw is men begonnen met het standaardiseren van het eenvoudige type, het overbekende groene potje. In de negentiende eeuw zette zich dat voort, en in de twintigste eeuw was de standaard een feit voor heel China. Overal dienden vorm, decoratie en inhoud gelijk te zijn. Het productieproces gaat als volgt: je hebt een standaardmal, in heel China dezelfde. Daarin vorm je de pot. Als die goed droog is bak je hem bij een lage temperatuur. Daarna gaat er een pap van houtas en water op de pot en wordt er opnieuw gebakken, nu bij een hogere temperatuur. De huid van grauw-grijs houtas verandert in groen translucent glazuur. Het bakken gebeurde tot voor kort in hout gestookte ovens, soms waren kolen en olie de brandstof. Nu is China een reusachtig land met verschillende klimaatzones en grote geologische verschillen. Eenvoudigweg wil dat zeggen dat de klei in het noorden volkomen anders van samenstelling is dan die in het zuiden, westen of oosten, en daarom op verschillende manier krimpt. Ook bevat houtas uit het noorden andere mineralen dan die uit het zuiden, dus treden er kleurverschillen op bij het glazuren. Enzoverder, enzovoort. De temperatuur en “vervuiling” door het stoken van de oven zijn in de praktijk natuurlijk nooit voor honderd procent in de hand te houden. Het is een dynamisch proces waarin toeval altijd een rol speelt. Het Ministerie bezit een rijke collectie gemberpotjes. Niet één is gelijk aan een ander. Overal treden kleurafwijkingen op, nergens is er eenheid van inhoud. Sommigen zijn te hard gebakken en dan is het glazuur geheel of gedeeltelijk omgeslagen van groen naar konigsblauw. En dat maakt de potjes zo fascinerend, elk exemplaar is anders. Wel is de decoratie van de potjes in oorsprong gelijk, maar door voornoemde productie krijg je automatisch weer de meest fantastische afwijkingen. Slechts één potje is versierd met andere afbeeldingen. Het is het enige in zijn soort dat ik ken. Ik heb lang moeten zeuren vooraleer ik de vorige eigenaar er van kon overtuigen dat dat potje in onze collectie thuishoorde en niet in de zijne. Paulus is namelijk ook een kenner. Het hierboven vertelde betreft de kleine maat potjes. Bij de grotere vind je vaker afwijkingen in decoratie, afhankelijk van de ouderdom. Niet zo lang geleden schafte het Ministerie een “modern” potje aan. Vervaardigd met moderne mothoden, gestookt in een gasovern, met chemisch gestandaardiseerd glazuur. Alle potjes in de winkel zagen er hetzelfde uit. De charme is weg, en de gember die in het potje zat was ook al niet te best…

Zie ook Gemberpotjes 1.

© paul