In de zomer van 2005 bezocht het Ministerie de Humanistische Bibliotheek van Schleestadt (Selestat) in de Elzas. De bibliotheek is gesticht door Beatus Rhenamus (humanist en vriend van onze Erasmus) rond 1510 en omvat zo’n 2000 juweeltjes van de allervroegste drukken en handgeschreven manuscripten. Daar leerden we ook dat de boekdrukkunst in Frankrijk is uitgevonden. Dat het historisch aantoonbaar ergens anders gebeurde kan ze niks bommen.
Want dat doen ze, die Fransen. Ze zetten er hun naam op en claimen dan dat het van hullie is.
Neem nou de pommes frites. Uitgevonden door een Fransman, zeggen ze. Ze kennen zelfs zijn naam: Antoine Parmentier. Hij bracht de pieper mee uit ballingschap en legde in 1793 een aardappelveld aan in de buurt van Parijs. En al snel daarna ging hij de in steeltjes gesneden knollen bakken. Voilá!
De onlangs overleden historicus Jo Gérard stelt daar onomwonden tegenover dat het toch echt een Belgische uitvinding is. Hij baseert zich op een onlangs herontdekt familiemanuscript uit 1781 getiteld: Curiosités de la table dans les pays bas Belgiques.
Het gewraakte citaat luidt: De inwoners van Namen, Andenne en Dinant zijn gewend om uit de Maas kleine visjes te vangen om hun dagelijkse kost te verbeteren, vooral de armen. Maar als het water bevriest en het vissen riskant wordt snijden ze aardappelen in de vorm van visjes en frituren die op dezelfde manier. Ik herinner me dat die gewoonte al honderd jaar bestaat…
Klaar als een klontje, denkt het Ministerie. Belgen bakten hun friet al rond 1680. Jammer dat het document niet werd gepubliceerd, dus oncontroleerbaar is. En jammer voor de Fransen.
Ik baseer mijn verhaal op gegevens uit het boek Belgien, bunte Widersprüche und verbindende Lebensfreude van de Belgische journaliste Rosine de Dijn en op een artikel van de Belgische Frietsite.
© paul.