In Luxemburg wordt tweetalig (soms zelfs drietalig) gejaagd. Het wild maakt dat niet uit, dat doet alleen maar zijn best om zo snel mogelijk weg te komen.
Het Ministerie houdt er een tweeslachtige houding op na, als het gaat om dat jagen. Zo aan het eind van het jaar mogen wij graag een wild beestje verschalken. Het meeste wild op onze tafel is wild tussen aanhalingstekens, met andere woorden gefokt voor consumptie. Vinden we echter hagelbolletjes in het karkas van de fazant of het duifje, (toch het ultieme bewijs van echtheid), wij zitten er niet mee, laat maar komen.
Aan de andere kant waren we toch ook weer zeer voldaan toen we het ree aan zijn belagers zagen ontkomen, vlak in de buurt van bovenstaand bordje. Jagers en drijvers hadden het nakijken… Kwam het door de aaibaarheidsfactor van het hert of door zijn mooie reebruine ogen dat we besmuikt lachend langs de kant van de weg genoten van de mislukte jacht?
We moeten het op het Ministerie nog maar eens uitgebreid hebben over die dubbelhartigheid. In de tussentijd blijven we genieten van “ons” wild.
© paul