Soms zucht ik vertwijfeld: “Wat is het toch een dieventaaltje, dat Luxemburgs…” Maar dan bedenk ik mezelf en houd ik me voor dat het gewoon een taal is die ik slechts mondjesmaat beheers. Een langzame conversatie in Hoog-Luxemburgs kan ik deels volgen. De gesprekken worden echter doorgaans gevoerd in rap gesproken dialect, en daarbij ontgaat me nagenoeg alles. Je wilt niet weten hoeveel dialecten zo’n klein landje kent.
Het Luxemburgs is een Germaanse taal. Maar dan een met een hele hoop Franse leenwoorden. Sprekend voorbeeld: “Merci vielmols”. Dat half Frans, half Eifel-Duits vind je onderaan op je kassabon bij de supermarkt, maar ook krijg je het mondeling te horen als vriendelijk bedankje na bewezen diensten.
De taal heeft een tijd lang een kwijnend bestaan geleden en leek te worden verdrongen door het Duits en het Frans. Een goede twintig jaar geleden kwam er echter een beweging op gang tot herstel van het Luxemburgs als officiële voertaal. Het is ze aardig gelukt. Op de lagere scholen wordt er al weer geruime tijd in het Luxemburgs onderwezen, ergo alle kindertjes spreken weer Luxemburgs. Ook die van wie de ouders alleen Frans spreken. Radio en televisie zijn weer geheel Lux-talig. Er wordt in het Luxemburgs geschreven en buitenlandse literatuur wordt in het Luxemburgs vertaald. Zo ook Kuifje en Asterix. De twee belangrijkste dagbladen zijn drie-talig.
Het verwonderd me steeds weer hoeveel Luxemburgse woorden, vervoegingen en uitgangen zonder enig probleem zijn over te planten in mijn Zuidoost Brabants dialect. Grondperen kennen wij echter niet. Die heten bij ons erpel.
© paul