Ellen heeft nog een hoop te schrijven, zoveel is zeker. En dat allemaal over zaken die zij heeft klaargemaakt, dus ik waag me er niet aan. En ik voel op mijn klompen aan dat er weer een en ander zal blijven liggen, vergeten worden, verdwijnen in de afgrond van de vergetelheid. Laat ik dus, in de plaats van een recept, een prettige maaltijd beschrijven.
Kippenvleugeltjes, je koopt ze bij de kilo en ze kosten helemaal niks. Want fokbatterijkip kost ook nagenoeg niks. En de consument wil fileetjes, liefst ook voor een grijpstuiver. Of anders wel drumsticks. Wat overblijft zijn de vleugeltjes.
Maar je moet het niet willen, die armpjes van die plofkippen. Je moet so-wie-so niks van die plofkippen willen. Niet dat die kippen er iets aan kunnen doen. Zij hebben echt niet gekozen om met honderdduizenden in een eng hok te zitten, nauwelijks te kunnen bewegen en door de opgefokte maaltijden door hun pootjes te zakken. Dierenleed heet zoiets. Je moet het niet willen…
Vorige week zagen we kans om op de zaterdagmarkt in Helmond kippenvleugeltjes aan te schaffen van min of meer onbesproken gedrag. Ze kostten nauwelijks iets meer dan de plofvleugeltjes. Het idee was om ze ouderwets op Indonesische wijze te marineren en daarna te frituren. In lang vervlogen tijden deden we dat vaker. Het Kind was er dol op, en wij ook.
Ellen maakte een marinade van zoete ketjap, ui, knoflook en oosterse specerijen. Daarin lagen de vleugeltjes een hele middag te zwemmen. Het frituren gebeurde ruimschoots voordat de gasten kwamen. Ik deed het buiten, in de tuin. Een minuut of negen bij 180 graden, als ik me goed herinner. Intussen maakte Ellen een reuzenpan nasi. Toen de gasten later op de dag kwamen hoefden we allen het zaakje nog maar op te warmen. We zaten met zevenen aan tafel. Twee kilo vleugeltjes was ruim voldoende voor dit gezelschap.
Hond Max had de dag daarop last van obstipatie. Kwestie van té veel botjes eten, die hem heimelijk onder de tafel werden toegeschoven.
© paul