Ik kwam Uta tegen in de Kasteellaan. Ik zei: “Ik ga beukenootjes rapen.” Ze kende dat maar wát goed uit haar Duitse jeugd. Hele zakken verzamelden ze. Ik vroeg: “Wat deden jullie ermee?” Ze wist het niet…
En ik weet het eigenlijk ook niet zo goed.
Ellens moeder maakte er snoepjes van, we hebben het samen met het Kind in een ver verleden ook wel geprobeerd. Het was, voor zover ik me herinner, geen overweldigend succes.
Beuken geven eens in de 5 à 8 jaar een geweldige opbrengst aan nootjes. Vorig jaar was zo’n jaar. Je glibberde van de ene boom naar de andere en je moest er voortdurend op bedacht zijn anders klapte je tegen de grond. Een gevolg van de overproductie is dat er dit jaar veel minder te vinden is, maar toch nog ruim voldoende om in een half uurtje een zakje bij elkaar te sprokkelen.
In de negentiende eeuw werden beukenootjes op enige schaal verwerkt tot spijs- en lampenolie. En dat gebeurde weer tijdens en kort na de Tweede Wereldoorlog in het kader van de grote voedselschaarste.
(In beukenootjes zit 15 tot 20% olie. )
Beukenootjes bevatten een stofje dat Trimethylamine heet en licht giftig is. Je kunt dat stofje evenwel gemakkelijk verwijderen door de nootjes te roosteren. En dat is wat ik er straks mee ga doen: roosteren. Ik wil ze dan vanavond gebruiken bij een salade (zoals je ook pijnboompitten gebruikt).
Snoepjes maken doen we in het weekend.
Het affiche komt uit de collectie van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie. Het werd ontworpen in 1942 voor het Departement van Handel, Nijverheid en Scheepvaart. De vermoedelijke kunstenaar is Jan Wijga.
© paul