We zwierven een paar dagen over de slagvelden van de Argonne, die vriendelijke Franse graanschuur tussen de Champagne en de Bourgogne. Nagenoeg de hele Eerste Wereldoorlog lag het front daar stil. Er liep een scheidslijn door de Argonne, men groef zich in. Vier jaar frontlinie, vier jaar loopgraven. Duitse loopgraven, Franse loopgraven… Soms slechts enkele tientallen meters van elkaar verwijderd.
We sjokten door de mansdiepe greppels. Het was er vredig, het was er warm. Maar het was er ook lemig. En je hoefde geen ziener te zijn om je voor te kunnen stellen hoe, bij de minste regenval, de hele zaak veranderde in een dikke brijige ondergrond waarin je wegzakte tot je enkels. Waar je geen tien stappen kon zetten zonder uit te glijden en met je snufferd in de pap te vallen.
En dan die onderkomens. Te klein om in te leven, maar nét te ruim om definitief in te creperen. Gestrekt slapen was niet mogelijk. Met geluk was er een houten brits waarop je in foetushouding even kon liggen. Meestal sliep je zittend. Het eten werd van achter het front aangevoerd. Zelf koken was geen optie; geen plaats, geen voorraad. En stokte de aanvoer dan at je maar niet, soms dágen niet… Hemelwater verziekte je leven, drinkwater moest je vaak ontberen. Jezelf of je kleding wassen, jezelf scheren, je kon het vergeten. Je verspilde geen drinkwater…
De Eerste Wereldoorlog was ondanks de moderne methoden om grootschalig te vernietigen nog steeds een standenoorlog. Aan het oostelijk front, maar nauwelijks minder aan het westelijke. Je had het kanonnenvoer, het Duitse, het Engelse, het Belgische, het Franse proletariaat. Én je had de elite. Dat waren de Pruisische Junkers, de Britse Opperclass, de Franse Noblesse. Zij bepaalden voor een belangrijk deel het verloop van de oorlog, vaak tegen beter weten in. Je ziet het nu, honderd jaar na de wereldramp, nog terug.
Kroonprins Wilhelm van Duitsland (niet de Keizer dus..) had de leiding over het 5e leger. En dat corps lag in de Argonne. En aangezien het front stabiel was (lees: onbeweeglijk vast lag!) werd er een commandopost gebouwd. Niet een loopgraaf, zelf niet een luxe. Nee, men bouwde een betonnen onderkomen, omringd door nog een aantal van die bunkers voor staf en gasten. Ver genoeg van het directe geweld, dat dan weer wel. En aangezien het om een Troonpretendent ging maakte men er iets moois van. Mét erkertje, mét open haardje; verschil moest er blijven! Wilhelm heeft er nauwelijks gebruik van gemaakt, hij was op andere plaatsen met andere zaken bezig. Maar niet met oorlog.
Het was Clausewitz (een Pruisische militair en wetenschapper) die het duidelijk verwoordde: Oorlog is een voortzetting van politiek met andere middelen. Het resultaat lezer, zal altijd hetzelfde zijn…
© Ellen-Paul