We zouden een archeologisch themapark bezoeken. In Bourgondië. We hadden er over gelezen, en onze gedetailleerde landkaart gaf de plek haarfijn aan. De geschiedenis van de streek ten tijde van de Romeinse overheersing, uitgebeeld in inheemse boerderijen, vestingskamp en nog een en ander. Het lag in een bosrijk gebied, ingeklemd tussen de snelweg en een ruig gebied, nauwelijks geschikt voor agrarische activiteit. Het park was te bereiken via de Peage, maar ook in de buurt van een of andere negorij kon je erin. We cirkelden om de bewuste plek, in almaar kleinere kringetjes, en dat viel niet mee. Voortdurend zat de Peage in de weg, en anders wel een meertje, een boerderij, een koestal. Of de weg liep gewoon dood. Uiteindelijk wist een bewoner van dit “einde der wereld” te vertellen dat het archeopark al een jaartje dicht was. Men had alleen verzuimd dat ook kenbaar te maken aan deze en gene (bijvoorbeeld de VVV in Beaune).
We zijn toen maar uit de auto gestapt om een ommetje te maken. We wandelden om het dichte bos waarin het park was gesitueerd. Daar stonden de resten van Bourgondië’s vroege geschiedenis in de grond te zakken, en wij konden er niet bij.
Na een onoverzichtelijke bocht van een zandweggetje doemde plots het felle groen op van een gewas. We konden onze ogen niet geloven: wiet… En niet zomaar een beetje, wel een halve hectare (ik heb het uitgepast). Nog even dacht ik aan de hennepkweek voor de touwindustrie, zoals je nog wel eens in Zeeland zag. Maar zulke zware toppen, de hars schitterde in de zon. En die geur, die geur…
Niks touw dus, dit was pure Bourgogne Gold. We hebben een paar foto’s genomen en zijn toen maar snel doorgewandeld.
© paul