Risotto met vers lentegroen…

IMG_5698
Wat zijn we toch een knorrig volkje! Na een paar zonnige dagen, met hier in het Zuiden zelfs héél hoge zomerse temperaturen, is het nu opeens koud en winderig en meteen loopt iedereen alweer te mopperen; “Is dit nou zomer?”, “Het is hier ook altijd rotweer, Ik ga boeken naar de Canarische Eilanden”…

Tjé, het is nog maar Lente! Laten we daarvan genieten! De bomen en struiken schieten in het blad, bloesems bloeien overdadig, bijna alles spruit tegelijk uit en het daslook in onze tuin bloeit al bijna. Laten we hopen dat het niet té vroeg is. Er is nog altijd nachtvorst mogelijk en dan zijn de rampen voor onder andere de fruittelers niet te overzien…

In Foodbloggersland is nu een Italiaanse week gaande dat leek me voor onze avondmaaltijd vandaag een uitstekend compromis; Italiaanse risotto met verse lentegroenten en een plukje van die daslook uit eigen tuin! Verwarmende, troostende stevige kost met een frisse lentetoets.

  • Voor twee personen
  • 170 gram risottorijst (liefst die met stukjes truffel)
  • klontje boter
  • sjalot, zeer fijn gesneden
  • een flinke klont koude boter
  • een glas witte wijn
  • ongeveer 600 ml bouillon
  • klontje boter
  • een flinke sjalot, ragfijn gesneden
  • 250 gram verse spinazie
  • 50 gram verse daslook
  • peper en zout
  • Parmezaanse kaas

Verwarm een klein klontje van de boter in een pan en smoor daarin de helft van de sjalot zachtjes aan. Voeg de spinazie en de daslook toe en laat de blaadjes zachtjes slinken. Laat de spinazie en daslook even uitdruppen en hak alles fijn. Verwarm de bouillon en houd de bouillon tegen de kook aan. Smelt de rest van de boter in een pan met een dikke bodem. Doe de rest van de sjalot erbij en smoor ze zachtjes lichtbruin. Voeg dan de rijst toe en roer alles om en om. Alle rijstkorrels moeten bedekt zijn met een flinterdun filmpje boter. Blus  af met de witte wijn en smoor tot de wijn helemaal verdampt is. Voeg nu een flinke hoeveelheid bouillon toe en roer goed en laat de risotto zachtjes garen. Voeg telkens een lepeltje warme bouillon toe en blijf roeren. De risotto moet smeuïg blijven en mag dus niet helemaal droog worden.

Proef af en toe en voeg zout en peper naar smaak toe. De rijst moet van buiten zacht zijn maar nog een stevige ‘beet’ hebben. Reken op ongeveer 18 minuten. Als de rijst bijna de juiste gaarheid heeft voeg je de spinazie en daslook toe. Roer alles goed om en sluit de pan. Draai je het vuur uit. Laat de risotto nu zeker één minuut rusten.
Meng dan met een houten lepel wat blokjes koude boter en de Parmezaanse kaas door de rijst.  Strooi er nog wat vers gehakte bieslook of daslook of peterselie over en dien snel op.

Kopje espresso toe!

© ellen.

 

Wijngaardslakken…

Slakken in Bourgondië...

De foto dateert van de afgelopen najaarsvakantie in Bourgogne. Bourgondische slakken dus…

Je treft ze er vaak aan, daar in Bourgondië. In de supermarkt of bij de slager, in de delicatessenwinkel en een enkele keer bij de bakker. Ik at ze in het restaurant, ik at ze aan de (friet)kraam, maar ook at ik ze op een vlooienmarkt. Bourgondiërs zijn dol op slakken. En ik ook…

Gelukkig worden consumptieslakken de laatste jaren wat vaker aangeboden in Nederland, er zijn zelfs enkele kwekerijen hier ten lande actief. Importeren uit Frankrijk, Luxemburg of België is dus intussen geen absolute noodzaak meer.

In België en Nederland wordt de waar doorgaans aangeboden in van die handige aluminium schaaltje, net als op de foto. De slakken zijn schoongemaakt en gekookt in een courtbouillon, terug gestopt in huisjes en afgedekt met een laagje gekruide boter. Je hoeft ze alleen nog maar met de opening naar boven te leggen en in de oven te schuiven. Na een minuut of tien bij 180 graden zijn ze doorgewarmd en kunnen ze op tafel.

Er zijn een stuk of vijf slakkensoorten die in Frankrijk en omgeving worden gegeten (en gekweekt). De bekendste zijn de Wijngaardslak en de Petit Gris (kleine Segrijnslak). Maar uiteindelijk kun je alle Europese huisjesslakken eten, ook die mooie kleine tuinslakjes bijvoorbeeld, die hun best doen om jou moestuintje te ruïneren. (Ik lees bij Onno Klein dat ook naaktslakken in aanmerking komen voor consumptie, je moet er alleen nog intensiever aan werken.)

We hebben het wel gedaan, geraapte wijngaardslakken (uit Luxemburg) van begin tot eind klaargemaakt. Ik vind het een vervelend werk en het kost nogal wat tijd. En het eindresultaat is nauwelijks of niet beter dan de kant-en-klare slakken die in pot of blik worden aangeboden (zonder huisjes). Wij kopen dan ook meestal slakken in pot of blik.

Het heeft zo zijn voordelen. Met een beetje zoeken zijn er genoeg recepten te vinden waarbij je de huisjes niet nodig hebt. (Slakkensoep uit Baden-Baden, Spaanse slakjes in tomatensaus, pasta met slakken in roomsaus…).

Ga je voor een klassiek voorgerecht dan is mogelijk volgende tip van nut: er bestaan van die handige keramieke slakkenpannetjes. Het zijn een soort van hoge dubbelwandige bakjes waarin een aantal kuiltjes zitten. Je stopt in elk kuiltje een slak en dekt hem/haar af met slakkenboter. Even in de oven en wanneer de boter begint te pruttelen is je maaltje is klaar. Bij onze zuiderburen en de zuiderburen van onze zuiderburen kom je ze op elke vlooienmarkt tegen. Ze kosten nagenoeg niks, wij hebben zo een aardige collectie opgebouwd. Een enkele keer vind je ze ook in ons land.

En wanneer je dan toch eens een maaltje koopt zoals hier op de foto, dan bewaar je de huisjes na de maaltijd, je wast ze grondig, en bij een volgende sessie vul je de huisjes met slakjes uit blik en een lik kruidenboter.

Ook de kruidenboter wordt in Frankrijk volop aangeboden in de voedingshandel. Maar eenvoudiger is het om die boter zelf te maken. Het is doodsimpel en doorgaans lekkerder dan de instantkruidenboter.

Neem een pakje boter (250 gram) en laat de inhoud wat zacht worden. Druk 5 à 6 teentjes knoflook door de pers, rasp 2 sjalotten en hak platte peterselie (zodat je 3 à 4 eetlepels overhoudt). Peper en zout om af te kruiden. Werk de ingrediënten met een vork door de boter, zodanig dat alles gelijkmatig is verdeeld. Er kan nog wat vloeistof bij, bijvoorbeeld Armagnac, Cognac of pastis. Ook specerijen als piment, foelie, rozemarijn en tijm zijn prima te gebruiken, maar let op dat een en ander niet gaat overheersen. Enfin, laat je smaakvermogen en fantasie werken. Plaats de boter enige uren in de koelkast zodat de smaken zich kunnen zetten.

Je gebruikt de boter niet alleen voor je slakken, je drapeert ook een klontje op je biefstuk, op je kippenbilletje, je lamskarbonade of op je gebakken paddenstoelen. Desnoods smeer je het op je boterham of toast. En meen je teveel te hebben, dan vries je de rest in. Dat gaat prima…

© paul

 

Péckvillercher…

Péckvillchen...

Éimaischen heet het feest en het wordt gevierd op Tweede Paasdag op twee plaatsen in Luxemburg. Op de eerste plaats in Stadt-Luxembourg, en verder ook nog in het dorpje Nospelt. De Stadse Luxemburgers vinden hun feest het enige dat telt, maar je moet maar denken lezer, Stadse Luxemburgers doen niet onder voor Amsterdammers (of welk grootsteeds volk dan ook): is er ergens iets leuks, dan gaan ze het kopiëren en roepen vervolgens dat het altijd al van hullie was. De markten worden al bijna 200 jaar gehouden, altijd op Tweede Paasdag. Enfin…

Wij waren op de Éimaschenmarkt in Nospelt, volgens onze zegsman Mars misschien niet de meest spectaculaire, maar dan toch in ieder geval de van oorsprong origineelste. En ik kende het Luxemburgs fenomeen Éimaschen al langer, maar ik had er geen idee van waar het woord op sloeg of wat de betekenis was bij weten en werkelijkheid. Éimaschen heet bij ons Emmaüsgangers.

(De evangelist Lucas verhaalt in zijn versie van het evangelie over leerlingen van Christus die op weg zijn naar de paasviering in het dorpje Emmaüs. Onderweg komen ze de herrezen Christus tegen, maar ze herkennen hem niet. Het verhaal van die Emaüsgangers is in Luxemburg onlosmakelijk verbonden met Tweede Paasdag.)

De Éimaschenmarkt, die dus altijd op Tweede Paasdag wordt gehouden, is een gezelligheidsmarkt; het prestigieuze crémantmerk Poll Fabaire verkoopt er aan een luxe kraam haar schuimwijnen. De grote Luxemburgse bierbrouwers zijn er vertegenwoordigd met hun uitstekende bieren. (Zowel de bieren als de wijn worden gedronken uit échte glazen, plastic is dood in de pot.) Brusselse wafels met slagroom en vruchtencompote vind je op elke hoek. Er worden karbonades, grillworsten en metties geroosterd, geserveerd met frieten of brood. Er staat een grote feesttent op het centraal plein. Lange tafels en banken maken dat een goede zeshonderd gasten van een drie-gangenmaaltijd kunnen genieten en er is levende muziek…

Het bijzondere aspect van deze markt is de verkoop van de Péckvillercher, kleine stenen lokfluitjes in de vorm van een vogeltje. De Péckvillercher worden in Nospelt gemaakt, al honderden jaren. Nospelt is van oudsher een keramiekcentrum. Al ten tijde van de Romeinse bezetting, zo rond het begin van onze jaartelling, bestond er een bescheiden aardewerkindustrie. Nog vrij onlangs werd er een tegel- en dakpanoven opgegraven, daterend uit die tijd. Men maakte er in vroeger dagen ook steengoed van hoge kwaliteit en aantrekkelijk gebruiksgoed van aardewerk.

De keramisten van Nospelt ventten hun waar uit op markten in Luxemburg, in Duitsland, in België en tot ver in Noord-Frankrijk. Ze gebruikten de vogelfluitjes om klanten naar hun kraam te lokken. De kindertjes eerst, die waren nieuwsgierig en hebberig. En had je de kindertjes, dan volgden de papa’s en mama’s heus wel. En met de ouders aan de kraam was er een gerede kans dat je het grote werk kon slijten: kookpotten, zuurkoolvaten, waterkruiken, drinkbekers, enfin…

Tegenwoordig hobbyt men nog slechts een beetje in Nospelt. Maar de Péckvillercher zijn serieuze zaak. Ze worden in allerhande vormen en maten aangeboden. Speciaal voor deze markt (en ook voor de Éimaschenmarkt van Stadt-Luxembourg) produceert men een verzamelaarseditie van het lokfluitje, genummerd en gesigneerd. Men doet dat al járen, en halverwege de dag is men doorgaans uitverkocht.

Wij kochten echter een eenvoudig volks fluitje. Het is uiteindelijk mooier, charmanter en authentieker dan die collectors-items. Het bezit een mooie warme klank en het ziet er in al z’n eenvoud lollig uit.

Uiteindelijk was het fluitje natuurlijk bedoeld voor onze Jop. We hebben het hem echter niet mee naar huis gegeven. Hij vindt het fluiten zo leuk dat hij binnen de kortste keren zijn ouders horendol zou hebben gemaakt. Nu loopt hij te paraderen op het tuinpad van zijn grootouders en blaast de sterren van de hemel. Hij heeft intussen uitgevonden dat het gaatje in de rug van het vogelfluitje een extra toon genereert. Ach, laat hem maar even doen. Het gaat vanzelf weer over…

©paul

.

Pastel de Nata…

Pastel de Nata...

Dat er veel Portugezen in Luxemburg wonen liet ik je al eens weten. Ruim twintig procent van de bevolking van Luxemburg komt van die kant van het Iberisch schiereiland. Met de integratie zit het wel snor, het beetje gekanker tussen alloch- en autochtonen mag geen naam hebben. Toch heeft zo’n invasie aan nieuwkomers een onmiskenbare invloed op het land.

Zo is in regio’s waar de Portugezen zich vestigen vaker Frans de voertaal dan Luxemburgs, ondanks de inspanningen van de overheid om de eigen taal gaande te houden. Er verschenen intussen talloze Portugese restaurants, Portugese café’s, Portugese winkels, Portugese culturele centra. De verregaande integratie ten spijt wil iedereen nog wat binding met het Moederland behouden.

Ondanks het grote aanbod van stokvis (bacalhou), bonen, varkensoren, bloed- en andersoortige worsten, wijnen, bieren en spiritualiën is er toch één nationaal gerecht(je) dat al het andere naar de kroon steekt en zowel in Portugal als in Luxemburg alom tegenwoordig is: Pastel de Nata

Het is een klein bladerdeeggebakje, gevuld met custardpudding. Het wordt van boven afgedekt met poedersuiker en kaneel en bij hoge temperatuur gebakken. Het gebak kan koud gegeten worden, maar in restaurants en café’s wordt het vaker warm geserveerd.

De oorsprong van het gebak ligt in een voorstadje van Lissabon, genaamd Belém (Bethlehem). Al sinds 1837 worden de gebakjes er verkocht onder de naam Pastéis de Bélem (meervoud) of Pastel de Bélem (enkelvoud). In de rest van het land heten ze gewoon Pastéis of Pastel de Nata (vrij vertaald: pasteitjes van of met room…).

Enfin, in Portugal en Luxemburg gooien ze je er mee dood en intussen veroverden de gebakjes stormenderhand Spanje en Frankrijk. Ook in de Lage Landen zie je ze steeds regelmatiger verschijnen.

Het is niet vreemd dat Pastel de Nata zo populair is. Het is namelijk een heel lekker gebakje en niet al te groot. Het laat zich lekker weghappen bij een kop espresso, als ontbijt of tussendoortje zonder dat het voor de rest van de dag je eetlust bederft. De kwaliteit van de gebakjes wil onderling nog wel verschillen. Zoek tot je de beste hebt, maar let op: ze zijn verslavend…

© paul